Op deze dag
stellen wij
een bibberig lichtje
tegenover
de massieve duisternis.
Wankel waakvlammetje
waar de onvermoeibare ademtocht
rakelings overheen scheert.
Elk jaar moeten de verstomden
weer komen met hun verhaal
om bij ons
in het gevlij te blijven.
Maar het rumoer om ons
zwelt aan, terwijl zij,
tot onze niet geringe ergernis,
geen enkele moeite doen
hun stem te verheffen.
Nee, wij moeten ons
maar naar hen toe buigen
onze oren
naar hen laten hangen.
Alle inspanning komt
van deze kant.
Wij kunnen de doden
niet hoog houden,
ze ontglippen ons
zoals rotte aardappels
snotterig
tussen je vingers
weglopen.
Elke keer
als wij hen
de rug toekeren
voelen wij de kou
dieper in hun botten sluipen.