Gisteren (8 november 2014) was ik de hele dag op Schiermonnikoog. Een dagje Lytje Pole (de bijnaam die de eilanders aan hun gezellige zandbank geven), dat is: kom, we gaan lekker uitwaaien aan het strand, hè ja, gezellig, kadetjes mee, fietsen huren bij Soepboer, koffie drinken bij Van der Werff, over schelpenpaadjes knerpen, de rode vuurtoren op de foto zetten, fietsen inleveren en dan, rozig van de rosé op het terras van bijvoorbeeld strandpaviljoen Noderstraun, dommelen op de boot van half acht terug naar vaste wal. Oftewel: kneuterig maar oergezellig vertier.
Zo ken ik Schiermonnikoog en zo heb ik het zelf vele malen gedaan.
Wat deze knusse idylle enigszins kwam verstoren, was, het links en rechts opduiken naast het gezellig knisperende schelpenfietspaadje, van konijnenlijkjes, in diverse staten van ontbinding. Af en toe zat er ook aan langoor langs de kant van de weg te knabbelen. Toen ik die aan een nadere inspectie onderwierp, stelde ik vast dat die beesten er niet al te gezond uitzagen. Ze zaten nogal stilletjes in de berm te knagen en van sommige leken de ogen weggevreten. Al met al zagen de holengravende grasknabbelaars er niet al te florissant uit. Vandaar dat ik weer thuis maar eens googlede of mijn waarneming ook enige aansluiting had met een werkelijkheid. Nou, dat bleek zo te zijn, helaas. Kijk maar hier en hier.
Gelukkig lees ik ook dat herstel (‘bijplaatsing’) van de konijnenpopulatie op Schiermonnikoog haalbaar is. De duinen, daar horen toch konijnen in rond te huppelen, zoals je je geen wei voor kunt stellen zonder koeien en meeuwen boven het strand moeten cirkelen.
Jaren geleden schreef ik een gedicht over zo’n dagje Schiermonnikoog. Ik las het gisteren nog eens door en eigenlijk geldt wat ik toen schreef nog steeds. Alleen gaat de boot nu ’s avonds niet om half zeven maar om half acht.
Schiermonnikoog
In onze ogen
gaan we het zeegat uit
al doet de horizon
lang niet overal mee.
Tussen de kades
van half tien ’s morgens
en ’s avonds half zeven
mogen wij ronddobberen
in een pierenplasje
waar de zeebonk om snuift.
De wind waait een wak
van warrelgedachten
onze kruinen in.
De neus weet zich
in het verlengde
van de echte verte.
Het kinderboerderijvoederen
van de meeuwen sur place;
ze hebben het blauw
achter zich staan
van Madeira tot Tahiti.
De boezem stroomt vol
eb en vloed
die communiceren met
de wereldgetijden.
Van de ontscheping verlangen wij
vast vestzakavontuur.
De schierlingen
nemen ons met zwijgklem op.
Met een lach
proberen we hen
te ontwapenen.
Het avondrood
blijft nahangen
op onze wangen.
In de thuishaven
kiest meeuw op dukdalf
het ruime sop
volgens het boekje.
We zien hem terug
in miniatuur
op onze schouw
vanwaar hij nooit meer
zonder onze toestemming
zal weggaan.
© André Degen