Een vraaggesprek met Martin Ros

Het interview dat ik 28 september 2003 had met Martin Ros, zoals het werd
aangekondigd in de Lyra, het blad van de literaire kring Apollo in Harderwijk
.

Ik weet het, het is al meer dan een week geleden dat Martin Ros is overleden. En dan kom ik vandaag (17 december 2020) nog eens aankakken met een stukje over hem. Maar goed, ik kwam er niet eerder aan toe en ik heb zo mijn eigen herinnering aan Martin Ros.

We schrijven het jaar 2003. Ik was in die tijd gelieerd aan een literair genootschap in Harderwijk, Apollo. Af en toe trad ik er daarom op en ik mocht twee keer een bekende Nederlandse schrijver voor het genootschap interviewen: in 2003 dus Martin Ros en twee jaar later Jef Geerarts.

Ros’ oeuvre kende ik nog helemaal niet en als persoon kende ik hem alleen van zijn bijdrage aan de Tros Nieuwsshow op zaterdagochtend (waarin trouwens een behoorlijk ranzige passage voorkomt, hoor ik nu. Het werd Mieke van der Weij iets te gortig en daar kan ik me wel iets bij voorstellen), tussen minuut 2:30 en 5:40). Het luisteren naar Ros’ amechtige gehijg benam mij zelf bijkans de adem, maar dit terzijde.

Om goed beslagen ten ijs te komen, las ik een stel boeken van hem (waaronder Toussaint Louverture en de slavenopstand op Haïti, Fausto Coppi, een heldenleven en Jakhalzen van het Derde Rijk, ondergang van de collabo’s) en een aantal kranten- en tijdschriftenartikelen.

Er is helaas geen fotomateriaal meer van die middag van 28 september 2003, maar wat ik mij ervan herinner is dat Ros voor het interview aan kwam zetten met twee plastic tassen vol boeken (maar ik besef heel goed dat die herinnering ingekleurd kan zijn door getuigenissen van mensen die Ros gekend hebben, dat hij altijd met die fameuze tassen aan kwam zetten).

Een normaal vraaggesprek werd het niet: ik was meer de aangever voor Ros’ alleenspraak; luisteren was voor de anderen, niet voor hem. Hij uitte niet één zin waar ook maar iets doorheen zweemde van belangstelling voor zijn gesprekspartner. Nou ja, ik schikte me maar in mijn tamelijk bescheiden en ondankbare rol.

Ik scoorde wel punten toen ik de Franse, tegendraadse geschiedschrijver Henri Guillemin te berde bracht. Guillemin durfde het aan om zijn gerenommeerde landgenoot, de gelauwerde historicus Jules Michelet aan te pakken. Zo wijst hij er in zijn boek Jeanne dite ‘Jeanne d’Arc’ fijntjes (lees: schooljongensachtig brutaal) op dat Michelet bepaalde zaken gewoon heeft overgeschreven van andere bronnen, zonder de oorspronkelijke teksten te raadplegen.

Ik had het vermoeden dat Ros zich wel verwant zou voelen met de dwarse Guillemin. Niet voor niets wilde hij, zoals hij schrijft in zijn autobiografische roman Liefde en ouderdom, ‘aantonen dat het nooit zo was geweest als het in de officiële geschiedenisboeken stond’. Het zou het motto van Henri Guillemin geweest kunnen zijn.

Mijn vermoeden klopte: toen ik de naam ‘Henri Guillemin’ liet vallen, begon Ros’ gezicht helemaal te stralen. Wat hij daarna zei, weet ik niet meer, maar de teneur was dat Guillemin inderdaad erg goed was.

Het was het enige moment tijdens het interview dat ik het gevoel had enigszins nader tot Martin Ros te komen; zoals gezegd, het vraaggesprek was verder meer een alleenspraak, waarbij mijn enige taak als interviewer eruit bestond die monoloog op gang te houden.

Ik kan me niet herinneren dat we het tijdens ons gesprek hebben gehad over de dood, terwijl Ros op dat moment 66 was. We hadden dat rustig kunnen doen, want ouderdom en de dood boezemden hem geen angst in, terwijl hij toch in 1997 door een herseninfarct gedwongen afscheid had moeten nemen van de Arbeiderspers.

Voor Ros geeft het einde een speciale lading aan alles wat we beleven: ‘De ouderdom verdiept, verhoogt, versterkt ons geluk omdat we ons dichter weten bij de dood.’

In een interview met Henk Rijkers (hè, wie?) laat Ros zien dat zijn (streng) roomse jeugd zijn sporen heeft nagelaten. In het aangezicht van de dood biedt de godsdienst hem troost: ‘Volgens de apostel Paulus ontsluit de dood het geheim van het leven. Een mysterieus maar machtig woord, dat mij veel troost geeft. Daarom kan ik vaak verlangen naar de dood.’

Dat verlangen is dan nu bevredigd. Ik hoop alleen voor Martin Ros dat de bibliotheek in de hemel rijkelijk gevuld is, want anders verveelt hij zich een eeuwigheid lang kapot.

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *