Gij zijt mij als een droombeeld verschenen,
zo onwerkelijk uw komst en van zo korte duur.
Toen zijt ge uit mijn leven verdwenen
en ge zijt teruggekeerd naar uw thuis in Lure.
Gij wist niet: in mij ontbrandde het heftig vuur
Dat lang brandend bleef, al waart ge henen.
Uw ogen hadden mij in die paar uur
als vredige vennen zo puur toegeschenen.
In een droom van een park hadden wij rendez-vous
vannacht – en ik spoedde in trance daarnaartoe
om door uw armen te worden ontvangen.
Als de maan zo stil leek de tijd er te hangen
en onuitspreeklijk lang waren wij bijeen.
Tot de morgen zich opdrong – en gij weer verdween.
© André Degen 1983