Prieel

Er is een prieel, weet ik nu, in een binnentuin, waar ik me terug kan trekken, op momenten dat ik niet weet waar ik het zoeken moet.
Het verschijnt wanneer ik het het meest nodig heb. De toegang is altijd dezelfde: een smalle, lage, houten deur, deels overwoekerd door klimop. Je loopt er gemakkelijk aan voorbij.

Ik werd weer eens achtervolgd, ik rende langs een stenen muur. Ik liep op de toppen van mijn longen.
Op het punt dat ik niet meer kon en elk ogenblik de greep van mijn belager in mijn nek verwachtte – en me daar ook al bij neerlegde – gebeurde het: ik kreeg, vanuit het niets, een zet in mijn rug (was mijn vader opgestaan om mij aan te duwen op de schommel?).
In een laatste krachtsinspanning sprintte ik naar de bres en liet me binnenvallen. Mijn uithijgen was de windvlaag die de deur dichtklapte.
In de gauwigheid had ik die niet meer kunnen vergrendelen, ik had zo vlug ook geen slot kunnen ontdekken. Ik verwachtte daarom ieder ogenblik dat mijn achtervolger mij zou vinden en mij te grazen zou nemen.
Maar wat ik zo vreesde gebeurde niet. Fluitende vogels omlijstten de stilte, zoals klimplanten mijn prieel.
Ik voelde dat ik eindelijk de deur gevonden had die mijn verdere leven binnen handbereik zou blijven. In de ergste storm zou ik voortaan het oog weten te vinden.
Lijders aan slapeloosheid worden soms al rustig van de wetenschap dat er op hun nachtkastje en slaappil ligt die ze op ieder gewenst moment in kunnen nemen. En vallen dan zonder pil in slaap.
Mij geeft het besef dat die deur in het vervolg mij onzichtbaar begeleidt steeds genoeg kracht om niet ten onder te gaan in het wereldgewoel.

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Reacties zijn gesloten.