In de naaldenkuil
waar de liefde graf hield
zegen wij neer
en wachtten tot
de man met paard en wagen
voorbij gewiegeld was.
Hij had huiverrimpels
in onze rug geploegd.
Het laatste zonlicht
hing in de boomtoppen
vluchtige
eeuwige sneeuw.
Minuscule bommen
sloegen venijnig putjes
in onze weerloze huid.
© André Degen