De man voor wie
het geheugen
een kwelling was
herkent nu
zijn bevrijder niet.
Stukken hersenschors
komen langsdrijven
in zijn
troebel oogwater.
Op zijn verjaardag
weet hij zich
geen jaartje ouder
en zo is hij opgenomen
in tijdloosheid
een andere
dan hij zich
geschreven had.
Over zijn nieuwe boek
dat natuurlijk verstrooid
blijft hangen
in zijn kop:
‘Ik moet nodig
weer eens beginnen.’
En over zijn einde:
‘Als ik doodga
word ik onverdwijnbaar,
of hoe heet dat ook alweer?’