Vandaag (6 september 2014) kom ik nog even terug op een voor zovele anderen futiel berichtje. Een vrouw gewond in Leek, tsja, we hopen allemaal dat het goed met haar gaat, maar niemand die er verder heet of koud van wordt. Ook ik zou eroverheen gelezen hebben, ware het niet dat de straat waar het ongeluk heeft plaatsgevonden (de George Wilhelmlaan in Leek) de straat is waar ik een belangrijk deel van mijn jeugd heb doorgebracht.
Eén voorval daaruit kan ik mij nog levendig voor de geest halen. Ik was een keer aan het spelen met buurjongen R…J… Hij had een, laat ik het zo zeggen, niet erg teerhartige relatie met dieren in het algemeen. Hij vond het al op jonge leeftijd fijn om met – gelukkig krakkemikkige – pijl en boog op eenden te schieten, vissen was een grote hobby van hem en ook in het vangen van allerlei kruipend gedierte dat hij vervolgens in een doos stopte tot het stikte had hij plezier. Wat hij op die bewuste dag deed, had mij daarom ook niet heel erg moeten verbazen, maar zijn gedrag schokte mij niettemin door zijn totaal zinloze geweld.
Hoe hij het voor elkaar gekregen had, weet ik niet meer, maar op de een of andere manier had R…J… een vlinder gevangen, een dagpauwoog (zelfs dat weet ik nog). Ik probeerde mijn buurjongen annex vriend nog tot vrijlating van het fragiele diertje te bewegen, maar daar wilde R…J… niet van horen. Met de besliste gebaren van iemand die een daad ging stellen, pakte hij een glazen potje met spijkers en een hamer uit het schuurtje van zijn ouders, haalde de ongelukkige vlinder die hij zolang in een ander glazen potje had gestopt tevoorschijn en spijkerde hem zonder aarzeling tegen een boompje in de groenstrook voor mijn ouderlijk huis.
Een krankzinnig detail dat me van deze zinloze kruisiging is bijgebleven is dat buurjongen R…J… de spijkers nauwkeurig door de beide blauwe ‘ogen’ op de ondervleugels van de dagpauwoog sloeg. Een ander detail: het machteloze bewegen van de beide vleugeltjes om de dikke spijkers heen.
Ik weet nog dat ik in smartelijke fascinatie stond toe te kijken. Ik was zes, buurjongen R…J… was twee jaar ouder dan ik, dus ik durfde niet tegen hem in te gaan. Op die leeftijd kon ik het tafereel nog niet duiden en mijn daarmee gepaard gaande gevoel nog niet onder woorden brengen, maar toen al voelde ik diep in mij de ellendige waarheid dat de mens er vaak een satanisch genoegen in schept zijn medeschepselen pijn te doen en dat hij niet eerder zal rusten tot de hele natuur vernietigd is en alle dieren daarin uitgemoord. En dat gevoel heeft mij sindsdien niet meer verlaten.