Een stoere herdershond
© Joost Peschier
Vandaag (5 oktober 2015) lees ik de column Kiezen van Aaf Brandt Corstius, die je hier kunt tot je kunt nemen:
Aaf laat hierin, na eerst gemijmerd te hebben over het klonen van huisdieren en welke keuze je hierin dan zou moeten maken, de huisdieren die haar inmiddels ontvallen zijn de revue passeren. En terloops noemt ze het verlies van haar hondje Sacha dat haar vader weggaf aan een onbekende toen Aaf zes was.
Dit herinnerde mij aan een voorval uit mijn vaders jeugd dat voor hem niet minder dan een ‘jeugdtrauma’ was, zoals hij het zelf eens verwoordde tegenover zijn moeder (mijn vader was toen al halverwege de vijftig en het voorval dat hij als ‘jeugdtrauma’ betitelde lag veertig jaar terug in de tijd).
Mijn oma flikte namelijk hetzelfde wat de vader van Aaf Brandt Corstius gedaan had: ze gaf de hond weg waar haar kind aan was gehecht. Mijn oma deed dat met de Duitse herder Astrid waar mijn vader als veertienjarige jongen dol op was. Tot twee keer toe zelfs.
Astrid liep de eerste keer weg van zijn nieuwe baas, om het hele eind weer terug te sjouwen naar mijn vader, maar mijn oma wees hem zonder pardon wederom de deur. Mijn vader zou Astrid hierna nooit weer zien.Toch leek de trouwe Herder nog één keer op te duiken.
In de dagen tussen Kerst en Oudjaar 2001 was ik op Madeira. Met de Kerstdagen was ik bij mijn ouders en gedurende een van die dagen was het gesprek op mijn niet-lieve oma gekomen. Onder invloed van ettelijke glazen wijn was ik tijdens een wandeling door Funchal (de hoofdstad van Madeira) tegenover mijn vrouw gaan fulmineren over ‘dat stuk sekreet’ en ‘hoe heeft ze dat mijn vader kunnen aandoen’.
Toen we wat later op een terras achter een glas wijn zaten en ik weer wat was uitgeraasd, legde een Duitse herder ineens zijn kop op mijn schoot. Ik wist niet waar de hond zo snel vandaan kwam, hij leek uit het niets op te duiken.
Op de een of andere krankzinnige manier kwam het mij voor of deze Duitse herder de Astrid van heel lang geleden was, die nog even terugkwam om iets recht te zetten. Met zijn trouwhartige ogen keek hij mij aan en leek te willen zeggen: Maak je niet druk, het is goed zo.
Ik weet dat het idioot klinkt en ik zie uiteraard ook wel in dat zoiets onmogelijk is, maar ik heb me ook, al die jaren nadien, niet aan de indruk kunnen onttrekken dat die hond op een terras in Funchal Astrid was en juist daarom mij, de zoon van zijn oude, geliefde baasje, uitkoos om bij hem zijn kop op schoot te leggen en zich te laten aaien.
Voor mijn vader en voor zijn geliefde hond Astrid heb ik het gedicht De hond en mijn oma geschreven:
De hond en mijn oma
Toen mijn vader veertien was
verloor hij zijn lievelingshond;
zijn moeder gaf het beest terug
aan de oorspronkelijke eigenaar.
De hond is zelfs een keer
helemaal teruggelopen;
ruim tweehonderd kilometer
moest genoeg zijn
om buiten het bereik
van slaag te blijven.
Maar ook dat maal
wees mijn oma hem de deur.
Mijn vaders verdriet hierom
overleefde het dier ruimschoots.
Mijn oma werd
helaas erg oud.
Onbeweeglijk ligt zij
in haar graf.
Hoeveel wormen ook
vraten aan haar
de worm der wroeging
zat daar niet bij.
Nu haalt mijn vader
vanaf zijn vaste bankje
voor het tehuis
elke hond aan die voorbijkomt
en die zich door hem aaien laat.
‘Zo, ben je dan teruggekomen
bij de baas?
En nou niet weer
weglopen, hè?
Beter dan hier
kun je het niet krijgen.’
© André Degen