Een beschaafde oorlog

Het is zondag (17 januari 2021). Ik schreef het eerder: in de weekeinden volg ik ’s ochtends een vast ritueel: kop koffie binnen handbereik, vaak een passend muziekje (deze morgen was dat Symfonie 1 & 4 van Mendelssohn. Vraag me alleen niet waarom ze juist die twee bij elkaar op een cd hebben gezet) binnen oorbereik en dan uitgebreid, op mijn gemak, de extra dikke uitgave van de Volkskrant tot mij nemen.

Zodoende stuit ik op een lang vraaggesprek met schaakgrootmeester Jan Timman, ooit (in 1982) de nummer twee van de wereld. Op zijn vijftiende bereikte Timman de derde plaats op het wereldkampioenschap voor junioren tot 20 jaar. Voorwaar geen slechte prestatie.

Het interview bracht mijn eigen ervaringen met het edele schaakspel weer in mij naar boven. Niet dat die nou zo fameus zijn, verre van dat, maar ik heb er wel menig prettig ogenblik aan beleefd.

Op het gymnasium waar ik lang geleden rondliep was er een schaakclub die werd aangevoerd door wiskundeleraar aldaar en schaker Eddie Scholl die in 1970 het Nederlands Kampioenschap schaken won en zelfs een keer remise speelde tegen de grote Boris Spasski. Dan doet je het niet slecht, laten we wel wezen.

Enkele van mijn klasgenoten, waaronder David H… en Martin de V…, waren lid van die club, maar hoewel ik wel stukken zinvol over de 64 velden kon schuiven, was ik lang niet goed genoeg om tot die happy few door te dringen.

Nee, ik hield het bij hobbyschaken tegen mijn vader en mijn broer. Mijn Grote Broer en ik kochten schaakpockets, leerden openingen en speelden eindpartijen na.

En ik moet een jaar of veertien, vijftien zijn geweest, toen ik met mijn broer aan de hand van het daarover verschenen boek hele partijen naspeelde van de legendarische tweekamp Spasski – Fischer in 1972 (deze weblogbijdrage is ook een beetje een eerbetoon aan Bobby Fischer die op deze dag dertien jaar geleden op IJsland overleed).

In de jaren daarna verflauwde mijn belangstelling voor het edele spel (dat wel eens is verklaard vanuit het Oidipous-complex: je wilt de koningin nemen en de koning schaakmat zetten (= doden)). Ik schaakte nauwelijks meer, speelde geen potjes tegen anderen, laat staan dat ik hele partijen naspeelde, zoals in mijn jonge jaren.

Pas tijdens de Poëziemarathon in Groningen van 2009 (dat lijkt in een ander leven) kwam ik er weer mee in aanraking, zij het zijdelings. Ik trad ik op in café Atlantis, destijds bij mijn weten het enige schaakcafé in Groningen (en ook alweer ter ziele gegaan, denk ik, want de laatste website-update dateert van augustus 2016…).

Iemand die ik destijds nog mijn boezemvriend meende te moeten noemen, was naast dichter ook niet onverdienstelijk schaker. Hij was in die periode stadsdichter, vandaar dat enkele van zijn dichtvrienden schaakgedichten mochten komen voordragen.

Ik schreef speciaal voor die gelegenheid Beschavingsstrijd. Het is tot nu toe – en het zal ook wel zo blijven – het enige schaakgedicht dat ik geschreven heb (en – laten we wel wezen – het is ook bij lange na niet mijn beste). Maar als een eerbetoon aan de legendarische schaker Bobby Fischer die, zoals gezegd, precies dertien jaar geleden op IJsland overleed, schrijf ik het hieronder neer:

Beschavingsstrijd

Strategen aan tafel
voor een stille strijd.

Zwartwitdenken
stuurt hofhoudingen
een serene arena in.

Oorlog hier
triomf
van de geest.

Roerloos slagveld.
Beheerste zegevier.
Beschaving overheerst.

© André Degen

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *