In zo’n idiote hoek lijkt het me sowieso onmogelijk
goed te slapen.
Vandaag (20 mei 2018) kom ik ertoe de zaterdageditie van De Volkskrant te lezen. Daar stuit ik opeen interessant (maar voor velen (denk ik) veel te lang artikel) over de heilzame werking van een goede nachtrust.
Er wordt ons verteld dat ‘we er niet langer omheen kunnen: minder dan zeven uur slapen is echt niet goed’, aldus de lead van het artikel.
Bij het lezen van deze woorden beving mij dezelfde wrevel als toen ik het advies las dat de Gezondheidsraad ons voorhield: voor een goede gezondheid moet je gewoon niet drinken.
Ik kon niet nalaten te denken: ik wou dat het me lukte, zeven uur ongestoord slapen. Maar dat is me al jaren niet meer gegeven. Elke nacht word ik minimaal twee keer wakker en als ik mij ’s morgens vroeg (rond kwart over vijf, half zes) – ongewild – uit Morfeus’ armen losmaak, kom ik niet meer in slaap.
Prettige keerzijde van dat wakker liggen bij het krieken van de dag is dat ik in alle rust en uitgebreid kan luisteren naar onze gevederde vrienden die op dat ogenblik van de dag kwinkeleren ‘dat het een aard heeft’.
Dat onderbroken slapen heb ik geërfd van mijn moeder; mijn vader sliep naar eigen zeggen altijd ‘als een bok’, zelfs in tijden van (zware) overspannenheid. Dat verbaasde mij, maar ik was blij dat het zo was, want het is waarschijnlijk zijn redding geweest in die periodes van geestelijke misère.
Ik kan met behoorlijk weinig slaap toe (maar ja, moet je daar blij mee zijn? In het artikel lezen we immers dat die ingekorte nachtrust kan leiden tot allerlei kwalen), maar als een kort nachtje ook nog eens wordt aangetast door drie, vier onderbrekingen, dan voel ik mij de volgende dag tamelijk gebroken. Dit heeft mij eens geïnspireerd tot het volgende prozagedicht:
Opstaan
Ik ben elke dag zo moe dat het lijkt of ik een steen ter grootte van een zerk meedraag in mijn borst.Elke nacht is het of er zoveel van die steen wordt afgeslepen dat hij net draaglijk is voor de dag daarop.
Meer nog dan wie ook is opstaan voor mij een overwinning op de zwaartekracht. is. Ik vrees de dag dat mijn wilskracht een platte lijn op de monitor laat zien.
Bij de guillotine heb je een bascule; de veroordeelde wordt daar, rechtopstaand, tegenaan vastgebonden, waarna hij in horizontale positie wordt gebracht, om te worden onthoofd. Zo’n kantelplank heb ik nodig voor de omgekeerde beweging.
Met verbazing en afgrijzen aanschouw ik mijn medemens die hardloopt, wielrent, roeit.
Mensen klagen vaak over sleur in hun leven. Ik snak naar zo’n bestaan (‘als ‘snakken’ al niet teveel kracht kost). Voor mij geen routinehandelingen.
Mensen hebben diepe bewondering voor uitputting door extreme prestaties. Van mijn uitzonderlijke vermoeidheid walgen ze.
Mijn soortelijk gewicht neemt toe per dag. Er komt een ochtend dat ik mij niet meer uit mijn bed kan verheffen.
Religieus opgevoed moet ik geloven in de jongste dag, wanneer alle doden uit hun graven zullen verrijzen. Als ik me dan zo voel als tijdens dit leven, zal ik zeker blijven liggen.