Het is ons haast pijnlijk, maar wij zijn werkelijk jong, knap, rijk en succesvol.
De modderkruipers proberen ons door het slijk te halen, ze wijzen erop dat wij niet oud worden. Daarmee vangen ze ons niet: hun jaren passen in onze weken.
In ons gezelschap is het ongepast ouder te zijn dan dertig. De vroegtijdige dood van een van ons is daarom nooit echt treurig; de overledene heeft slechts het verval de pas afgesneden.
We draaien losjes aan de spaakknop van de roulette, laten warme luxe onze lofts binnenstromen.
De hemelkoepel is de enig passende kap op onze cabrio’s waarmee we langs afgronden scheren. Nergens is het uitzicht beter.
We houden ons op in gebieden waar het zomerregime geldt. We laten ons toewuiven door palmen.
De grote stad is ons domein. Grachtenpanden, operahuizen, schouwburgen, ons natuurlijk decor. Op het platteland worden onze woorden opgezogen door de slobberige leegte, in een metropool zoemen onze berichten via bovenleidingen razendsnel rond.
Wij sarren god; over zijn hoofd heen verwijzen we mensen door naar een betere wereld.
Wij geloven in piramides. En daarom is alles onder ons daar om ons de hoogte in te tillen.