Een patatje in een frietkot

Zo hoort voor mij een echt frietkot eruit te zien: haveloos, troosteloos, smoezelig,
morsig. Ja, ik weet het, ik ben een hopeloze romanticus.

In het Volkskrant-magazine van afgelopen weekend (26 en 27 juli 2025) staat dit artikel: freelance schrijver en journalist Lot Piscaer verhaalt daar over haar ervaringen bij Frituur Congé in Antwerpen. Dat is een ter ziele gegane buurtfrituur die door Dorien Nuyts voortvarend is aangepakt, zodat het van een smoezelige frituurbarak tot een fris frietkot werd gekuist.

Eigenaresse Dorien Nuyts plaatste filmpjes van de opknap- en schoonmaakwerkzaamheden op TikTok en Instagram, waardoor Frituur Congé een tijd trending was, maar inmiddels is de rust rondom de patatzaak weergekeerd.

Het verhaal van Piscaer deed me denken aan de tijd, lang geleden, dat ik nog met mijn ouders en broer en zus op vakantie ging. In die tijd was er nog geen snelweg door België zoals nu en ik herinner mij een reisroute over tweebaanswegen langs onder andere Houffalize en Bastogne.

Van die laatste plaats weet ik nog dat wij er een ‘patattussenstop’ hielden. Die vond plaats in een frietkot zoals dat in mijn ogen moet zijn: morsig, smoezelig, vettig. Ja, ik weet het, ik ben een hopeloze romanticus.

Het was aan zo’n soort frietkot dat ik dacht toen ik onderstaand prozagedicht schreef:

Frietkot

Natuurlijk is de uitbater morsig en weinig mededeelzaam. Hij zou verhalen kunnen vertellen, maar hij heeft er geen zin in. Hij hoort wel geduldig de verhalen van zijn klanten aan.
Geen auto zal de uitgerangeerde woonwagen nog uit het slop trekken. Maar goed dat caravans geen melancholie kennen, anders zou deze weemoedig worden, omdat zijn witgewassen soortgenoten hem hier achterlaten en in karavaan verder trekken naar het zonnige zuiden, om daar dicht tegen elkaar aan te gaan staan.
Spottend noemt de uitbater het door hem gebruikte frituurvet ‘het gouden laagje van zijn bestaan’. Hij weet dat de geur in elke porie van zijn lijf blijft hangen, maar tijdens het nachtelijke schijngevecht ruiken zijn vrouw en hij die niet aan elkaar. Achteloos strooit hij wat woorden mee met het zout.

Op een morgen, als ook de hemel potdicht zit, kloppen wij vergeefs aan bij het frietkot. Het frituurvet blijft koud en stijf die dag.
In het naburige dorp klinken kerkklokken, de vrouw van de uitbater staart in de verte waarin ze al zoveel klanten heeft zien verdwijnen.
Het is die dag tegenseizoenlijk koud. De stoet bestaat uit dorpelingen en wat schaarse familie, maar de vrouw van de frietkoteigenaar krijgt een bizar visioen, dat alle klanten die ooit aan hun nering zijn voorbijgetrokken nu aan de baar van haar man voorbijtrekken, om hem de laatste eer te bewijzen, als dank voor het vlugvoer dat zij en hij al die jaren voor hen bereid hebben. En ondanks de ernst van de situatie zal ze even inwendig om zichzelf moeten glimlachen.
Het frietkot wordt weggesleept, belandt op de schroothoop, waar hij al jaren thuishoorde.

Soms kunnen mensen, die jaren later op die staanplaats de auto uitgaan om even de benen te strekken, zich verbeelden dat ze een vleug bakvet in hun neus krijgen. Maar meteen nadat ze die gewaarwording gehad hebben, halen ze hun schouders op; er is hier immers in geen velden of wegen een frituur te bekennen. Was dat maar zo, denken ze, want ze realiseren zich ineens dat ze best trek hebben.

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *