Aan de andere kant
van de donkere spiegel
ben je met me meegegaan.
Je keek naar me, glimlachte,
dronk koffie als ik dat deed,
las het boek met me mee.
Ik ken je wel, duistere vriend.
Je bent, hoewel vlak naast me,
dimensies verder.
De gierende wind
laat je haar onberoerd,
de zwarte kou
deert je niet.
Bij het uitstappen
laat ik je achter in de nacht
maar evenzogoed
strijk je weer naast me neer,
zonder verwijt, niet teleurgesteld.
Elke reis weer
spelen we deze doublure,
ieder aan zijn eigen kant.
© André Degen