De Genzelbahn in Familiepark Nienoord (die helaas sinds eind november 2019 niet meer rijdt vanwege een conflict dat voor een buitenstaander niet te volgen is).
Voor het merendeel der mensen zal dit bericht dat ik gisteren (3 april 2023) tegenkwam niet veel losmaken: ‘Familiepark Nienoord viert 70-jarig bestaan tijdens seizoensopening’. ‘Boeiûûh!’ Ik hóór het jullie vanaf hier gewoon roepen. En dat snap ik volkomen, want als je niet in Leek geboren bent zoals ik, dan is bovenstaand bericht een onbetekenend, kneuterig nieuwsfeitje.
Familiepark Nienoord is voor mij echter verbonden met mijn vroegste jeugd. Ik was vijf, zes jaar toen ik er met mijn ouders met enige regelmaat kwam.
Het kan best zijn dat mijn geheugen mij na meer dan een halve eeuw (!) parten speelt, maar ik meen mij te herinneren dat voor de ingang een verfomfaaide papegaai zat, op een stang waaraan hij vastgeklonken zat met een vrij dikke ketting.
Als kleine jongen had ik dat altijd een enorm treurig gezicht gevonden. Zijn verre voorouders vlogen vrij rond in kleurige, exotische contreien; híj zag eruit als een stoffige, futloze plumeau en kon nog geen twee meter in vrijheid rondfladderen.
Ik wist toen al dat papegaaien in groepen leefden en ik vond het daarom des te zieliger dat deze geketende vogel hier helemaal in zijn uppie zijn tijd uit moest zitten, als iemand die tot levenslang was veroordeeld.
Zou die papegaai inmiddels dood zijn? Op zich hoeft dat niet, want papegaaien kunnen tot soms wel negentig jaar oud worden – en in ieder geval minimaal vijftig, zestig jaar. Dus theoretisch kan die vogel er nog zitten.
Maar goed, als je die ingang was gepasseerd, kwam je in een hal waar het donker was. Daar stond eind jaren zestig van de vorige eeuw (ja, dat klinkt als héél lang geleden!) een modelspoorlijncomplex. Er was een modelspoorbaan opgebouwd, maar dat niet alleen: er was een miniberglandschap nagebouwd, met op de berghellingen allemaal lichtjes, er stonden speelgoedloodsen naast de spoorlijn en de rails kruisten wegen waarover mini-auto’s reden.
Als jongen van vijf, zes vond ik dat machtig mooi en omdat het daar behoorlijk donker was, had het staan daar tegelijk iets sprookjesachtigs en iets beangstigends. Gelukkig stond ik er altijd naast een van mijn ouders.
Liep je verder door, naar buiten, dan kwam je op een kinderboerderijachtig terrein. Daar stond – wederom als mijn geheugen me niet bedriegt – een afgedankte spoorwagon waar je een hapje kon eten.
Dat was allemaal al mooi, maar het mooiste van het park was de Genzelbahn, een miniatuurtrein waarin je kon zitten om een ritje door het aangrenzende bos tussen Familiepark Nienoord en het toevoerpas naar het plaatselijke zwembad te maken. Jaren geleden schreef ik daar een prozagedicht over. Het slot luidt:
‘De goederentrein is naar het museum gestuurd. Er loopt nog een modelstoomtrein door het miniatuurbos grenzend aan het dorp. Dit treintje is bijna te krap voor mij. Maar in de wijd opengesperde ogen van mijn zoon zie ik dat het oerbos nog bestaat.
In het struikgewas liggen wilde beesten op de loer, wachtend op iemand die een naam als een lasso naar hen toe gooit. Op de wangen van mijn zoon ligt de gloed van verre kampvuren. In welke trein hij ook stapt, hij komt terecht in de nieuwe wereld.’