Gisteren (2 juni 2020) stuitte ik op dit filmpje op de site van Bild Zeitung (misschien niet de allerdegelijkste bron die jullie je kunnen voorstellen, maar goed, voor het onderwerp van deze bijdrage maakt dat niet uit).
De gedachten van een mens zijn vaak een keten van associaties en door dit filmpje (spoiler: het loopt goed af) moest ik terugdenken aan de paraglide-vluchten die ik – onder begeleiding – zelf gemaakt heb.
Eerst even de hoofdvraag: wat is paragliden eigenlijk? Onder andere deze site geeft daar antwoord op en schuwt daarbij de (poging tot) lyriek niet:
‘Een parapentevlucht is een tocht door de derde dimensie voor lichaam en geest. Paragliding is het uitkomen van de oeroude droom van Icarus en geeft je als piloot het ultieme gevoel van vrijheid.’
Anders dan bij de lucht ingaan met een ultralicht vliegtuigje (pardon ‘motorluchtvaartuig‘), waarbij je tijdens de hele vlucht het gebrom en de stank van de motor ondervindt of zweefvliegen, waarbij je de hele tijd opgesloten zit in een benauwde cockpit, biedt schermvliegen (de Nederlandse term voor paragliden) én (bijna) volledige stilte (je hoort alleen de wind langs de nylon draagkoorden en de parachute zoeven) én onbelemmerde vrijheid en zicht om je heen.
Ik speelde al jaren (om precies te zijn al vanaf 2010, toen ik op vakantie in de Dolomieten was en daar een stel schermvliegers met een kabelbaan naar boven zag gaan) met de gedachte eens zo’n zweefvlucht-aan-parachute te maken en in de zomervakantie van 2012 kwam het er voor het eerst van.
Ik stapte toen een agentschapje binnen waar je je kon aanmelden voor een duovlucht; voor paragliden heb je namelijk, net als voor gewoon vliegen of parachutespringen, een brevet nodig.
Hoewel het hoogseizoen was, had ik het geluk dat er iemand uitviel: een oudere vrouw had van tevoren de kriebels gekregen, had de hele nacht van de zenuwen niet geslapen en zo was er voor mij een plekje vrijgekomen (zeg maar, de afgezwakte vorm van ‘de een zijn dood is de ander zijn brood’).
Hoewel ik natuurlijk ook wel enige zenuwen voelde tintelen, sprak ik mezelf streng toe vóór de vlucht (‘Jij gáát, hoe dan ook, je hebt er jaren over zitten zeuren en nu ga je niet uit lafheid annuleren!’) en… ik ging inderdaad!
Om kort te gaan: mijn ‘luchtdoop’ – en dit gold ook de twee paraglide-vluchten die ik daarna zou maken – was fan-tas-tisch. De ervaring om op de eenzame hoogte van roofvogels te vliegen (letterlijk: bij één vlucht zag ik een vale gier overzeilen), met vrij uitzicht naar alle kanten, over bergketens, bossen en meren, vanaf meer dan tweeënhalf kilometer hoogte was geweldig.
De gebruikelijke reacties op zo’n schermvlucht hebben overwegend de teneur ‘Jij liever dan ik, ik blijf liever met beide benen op de grond’. Men vond mij ‘een durfal’ en een parapente-vlucht ‘een avontuur’. Tsja, ik vond dat iets teveel eer.
Maar…is paragliden gevaarlijk? Voor deze sport geldt wat voor wel meer sporten geldt: zolang je de juiste stappen hebt doorlopen om je brevet te halen, voldoende vlieguren hebt gemaakt en je goed oplet op de weersomstandigheden ter plaatse, kan er eigenlijk niets misgaan.
Een mooi citaat in dit verband vind ik wel: ‘Truly superior pilots are those who use their superior judgment to avoid those situations where they might have to use their superior skills.’
NAWOORD
‘Echt gebeurd is geen excuus’ poneert Gerard Reve naar mijn idee terecht in zijn lezingenbundeling over het schrijverschap (dus een anekdote over mijn baptême de l’air, mijn maiden flight zou waardeloos zijn in een roman of verhaal vanwege deszelven ongeloofwaardigheid, zo betoogt Reve) maar uitgerekend op de dag dat ik mijn allereerste paraglide-vlucht maakte, zo las ik later in een Franse krant, verongelukte een vrouw die eveneens een parapente-vlucht maakte… (eigenlijk had ik de hele bladzijde mét datum moeten bewaren, want zo kan ik niet meer bewijzen dat het inderdaad op dezelfde dag was, maar goed, dat moeten jullie dan maar van mij geloven)