Ik had ze al een tijdje niet meer aan mijn voordeur mogen begroeten, en ook gisteren (18 december 2017) stond ik ze niet persoonlijk te woord (mijn zoon nam hun huisblaadje De Wachttoren aan): Jehovah’s getuigen.
Ik bekeek het huisorgaan van de onderdanen van Jehovah’s koninkrijk en stelde met een mengeling van verbazing en geamuseerdheid vast dat het in de bijna veertig jaar dat ik het laatste exemplaar had doorgebladerd vrijwel ongewijzigd was gebleven qua lay-out, boodschap en toon.
En ik moest ineens terugdenken aan lang geleden. Ik was zestien en zat in de klas met een jongen die behoorde tot de groep gelovigen die ´gezinnen sterker maken´. Echt bevriend waren we niet, maar we gingen wel met elkaar om en op de een of andere manier moet hij mij gezien hebben als een te winnen zieltje.
Voor de goede orde: ik had op geen enkele manier te kennen gegeven dat ik dolende was, maar liet me zijn praatjes zonder al teveel verzet aanleunen. Niet omdat ik geen weerstand kon of wilde bieden, maar omdat ik (toen al) wist waar ik stond en ik ervan overtuigd was dat ik me door mijn klasgenoot niet het koninkrijk van Jehovah in zou laten praten. En ik wilde wel eens weten wat men in die gemeenschap te melden had. Noem het wetenschappelijke belangstelling (ik zat tenslotte op het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs).
Op een gegeven moment gaf M. mij een Wachttoren mee; daar kon ik wat in ´studeren´, als voorbereiding op de avondbijeenkomst waar ik – zo had ik toegezegd – met M. naartoe zou gaan.
Mijn moeder vond het blaadje op mijn kamer en uitte haar bezorgdheid over mijn geestelijke stabiliteit: dacht ik erover na mij aan te sluiten bij de Jehovah’s getuigen? ‘Nee, mam, ik ga er gewoon heen om een kijkje te nemen. Je weet toch dat ik niet gelovig ben. Wees niet bang.’
Ik ging naar die avondseance van M.’s geloofsgenoten toe en – helaas of gelukkig – werden al mijn vooroordelen bevestigd over de mensen van wie ik al had gehoord ‘dat ze geen verjaardagen vierden‘.
In een verstikkend heet huiskamertje las een ouderling een stukje uit de Bijbel voor en stelde vervolgens een vraag over die passage. Met open mond van verbazing zag en hoorde ik dit ritueel aan: tjonge jonge, als je ook maar even had opgelet, kon je die vraag moeiteloos beantwoorden!
Maar de aanwezige volwassenen staken met de gretigheid van brugklassers hun vinger op om het goede antwoord te geven en als ze dat gedaan hadden, werden ze door de ouderling omstandig en op zalvende toon geprezen.
Ik weet nog dat ik dit als puberjongen een bepaald beschamend en debiliserend tafereeltje vond en besloot daar en toen dat ik nooit weer naar een dergelijke bijeenkomst zou gaan. En dat heb ik ook inderdaad niet gedaan. Mijn moeder had zich geen zorgen hoeven maken.
Ik ben mijn instelling van destijds overigens trouw gebleven, want ik ben nooit toegetreden tot welke godsdienstige gezindte dan ook. Ik heb gewoon nooit de behoefte gehad op te gaan in een gemeente van gelijkgestemden. Ik blijf liever onafhankelijk.
Naarmate ik ouder word sta ik overigens steeds welwillender tegenover het christendom en zij kan helemaal op mijn warme sympathie rekenen als ik hoor dat een school in deze tijden het kerstfeest afschaft, omdat een moslima zich beklaagt over de tijdens kerst gezongen religieuze liederen…