Ik stap in de kano, wankel 
maar vind al snel een evenwicht. 
Mijn armen zwellen op, juichen 
van ver geroepen uit een verdoving 
krijgen zij vanzelf een ritme 
worden met de peddel 
onbuigzaam, sterk en hard.
O, ik wil weer duistere monsters 
vermoeden in het duistere water! 
Wat zich ophield op de bodem 
komt nu aan de oppervlakte 
happen naar leven.
Een ijsvogel wordt 
als uitheems begroet. 
En de blik 
heiig van verte 
herkent gindse ooievaars 
als urubu’s.
Een tak kijkt beiderzijds 
van de spiegel 
ligt als een kaaiman roerloos. 
Elzen zijn tot mangroves vergroeid. 
De rietkraag biedt camouflage 
tegen de omsingelende vijand…
© André Degen





 
											