Vandaag (9 januari 2021) lees ik de weekendeditie van De Volkskrant. Het zal in veel huishoudens een ritueel zijn: zaterdagmorgen laat, kop koffie binnen handbereik, een passend muziekje (in mijn geval was dat de zevende symfonie (Leningrad) van Shostakovitsch) binnen oorbereik en dan uitgebreid, op je gemak, de extra dikke uitgave van je krant met de bekende bijlagen lezen.
Zodoende stuitte ik op de wekelijkse column van Peter Middendorp die opent met de zin: ‘Omdat ik ben opgegroeid in een Blokkerwinkel, heb ik al vroeg in het leven besloten dat ik geen gedupeerde wilde worden, wat er ook zou gebeuren.’
Het gaat me om de eerste zin (de rest van het cursiefje gaat over de consequenties die het faillissement van levensverzekeraar Conservatrix heeft voor zzp’ers als Middendorp – en daar gaat het mij nu niet om).
Die openingszin bracht mij het gedicht in herinnering dat ik ruim zes jaar geleden (het lijkt uit een vorig leven) voor hem schreef. Ik was in die tijd nog bevriend met een dichter met wie ik nu gelukkig definitief gebrouilleerd ben; via hem was ik ook in contact gekomen met Peter Middendorp.
Ik heb het gedicht nog eenmalig voorgedragen in de Openbare Bibliotheek van Groningen, een legendarisch optreden dat nog terug te kijken is op You Tube (in die zes jaar is het maar liefst 103 keer bekeken; ja, dat is in de geschiedenis van het populaire kanaal echt ongekend…):
Een leven lang blokker
Voor Peter Middendorp
Hij groeide op
achter de toonbank
leerde dat klanten
altijd vóór gaan.
De afdeling klein plastic
zijn kruipdomein,
tussen de schappen
zijn getto.
Een klant had hem zomaar
als knuffel
af kunnen rekenen.
Om zijn ouders
te laten betalen
voor zijn middenstandplaats
deed hij regelmatig
een greep in de kassa.
Het kasverschil
deed zijn vader
twijfelen aan zichzelf.
Staand voor de vijver
van zijn jeugd
kotste hij zijn gezicht
aan diggelen.
Korting was onuitwasbaar
in zijn poriën gedrongen.
Nog altijd
voelt hij het prijskaartje
prikken in zijn nek.
© André Degen