Mijn onmogelijken

Twee van ‘mijn onmogelijken’ (voor Hermans geldt: het boek, niet de schrijver): boeken van twee beroemde Nederlandse auteurs, ik weet het, maar ik vind ze allebei, om uiteenlopende redenen, beslist niet te pruimen.

Iedereen heeft ze wel, van die boeken waarvan je vindt dat je ze moet lezen, omdat het klassiekers zijn of omdat veel mensen in je omgeving zeggen dat het een goed boek is, maar die je, als je eerlijk bent tegenover jezelf, niet te pruimen vindt; je komt er gewoon niet doorheen, na tien, twintig bladzijden leg je het aan de kant, je probeert het nog een keer en nóg een keer, maar het pakt je niet, het kan je gewoon niet boeien, wat anderen er ook voor lovends over mogen zeggen.

Zo heb ik een vriend die mij eens toevertrouwde dat hij vele malen had geprobeerd Oorlog en vrede van Tolstoj te lezen, maar dat hij het na een paar bladzijden weer terzijde legde, om de Russische klassieker na diverse lezingen voorgoed bij te zetten in het mausoleum van ongelezen boeken.

Ik kom hierop door een Frans artikel dat mij gisteren (6 januari 2021) werd aangeboden door Google. Daarin biecht een vrouw op dat ze vele malen tevergeefs heeft geprobeerd À la recherche du temps perdu te lezen, de beroemde romancyclus van Marcel Proust (zelf ik een héél andere andere ervaring met Prousts hoofdwerk, zoals ik eerder op dit weblog schreef. Doch dit terzijde).

Géraldine Mosna-Savoye probeert te analyseren waarom de Franse klassieker haar niet pakt; waarom ‘vindt de ontmoeting niet plaats’? Aan alle voorwaarden voor zo’n esthetische ontmoeting is voldaan, ze staat er open voor, doet moeite om het werk te lezen, ze probeert het keer op keer, maar helaas, ‘qu’est-ce qui se passe pour que rien ne se passe ? vraagt ze zich vertwijfeld af, wat gebeurt er waardoor er niks gebeurt?

Mosna-Savoye komt tot deze conclusie: ‘le problème avec ces œuvres qui ne prennent pas, ce n’est pas tant qu’on n’est pas fait pour elles, mais qu’on se fait trop pour elles : on s’y prépare trop, on reste à l’affût, mais on ne bondit jamais.’

Oftewel: het probleem met deze werken die je niet pakken is niet zozeer dat je niet gemaakt bent voor hen, maar dat je jezelf er teveel moeite voor doet: je bereidt je er teveel op voor, je blijft op de loer liggen, maar je springt nooit.’

De grote Friedrich Nietzsche had zo zijn eigen lijst van voor hem ongenietbare boeken. In Götzendämmerung geeft hij die Index van door zijn smaak aan hemzelf verboden boeken. Hij noemt die – en ik vind dat in zijn eenvoud een prachtige benaming – ‘Meine Unmöglichen’.

Maar in tegenstelling tot Géraldine Mosna-Savoye doet Niezsche geen enkele moeite te analyseren waarom deze schrijvers en hun werken hem niet kunnen boeien. Met een hem kenmerkende ongenuanceerdheid (‘Zola – of ‘de vreugde om te stinken’. Tsja…) sabelt hij met machtige pennestreken de ene na de andere auteur neer, zoals men hieronder kan lezen:

Meine Unmöglichen. – Seneca: oder der Toreador der Tugend. – Rousseau: oder die Rückkehr zur Natur in impuris naturalibus. – Schiller: oder der Moral-Trompeter von Säckingen. – Dante: oder die Hyäne, die in Gräbern dichtet. – Kant: oder cant als intelligibler Charakter. – Victor Hugo: oder der Pharus am Meere des Unsinns. – Liszt: oder die Schule der Geläufigkeit – nach Weibern. – George Sand: oder lactea ubertas, auf deutsch: die Milchkuh mit »schönem Stil«. – Michelet: oder die Begeisterung, die den Rock auszieht. – Carlyle: oder Pessimismus als zurückgetretenes Mittagessen. – John Stuart Mill: oder die beleidigende Klarheit. – Les frères de Goncourt: oder die beiden Ajaxe im Kampf mit Homer. Musik von Offenbach. – Zola: oder »die Freude zu stinken«. –

Zelf heb ik zo ook meine Unmöglichen. Ik weet nog dat ik als jongeling Vrouw en vriend van Anna Blaman ter hand nam, omdat ik ergens gelezen had dat dat een goed boek moest zijn. Daarbij was het ook nog eens een klassieker in de Nederlandse letterkunde. Reden genoeg voor de achttienjarige die ik was om Blamans debuutroman tot mij te gaan nemen.

Ik ploegde mij door vijftig, bladzijden, zestig, zeventig en … smeet het boek met een grote boog naar een hoek waar het sindsdien is blijven liggen.

De gekunstelde stijl van het boek stond me tegen en verder konden de personages mij gewoon niet boeien. Er liggen nu bijna veertig jaar tussen mijn afgebroken lezing van Blamans debuut en nu en ik betwijfel of ik ooit weer in Vrouw en vriend ga beginnen.

Ander voorbeeld: Opwaaiende zomerjurken van Oek de Jong, dat ik ook ter hand nam toen ik nog jong en schoon was. ‘Het boek werd bij zijn verschijning alom geprezen om zijn stijl, diepgang en sensuele schoonheid’ lees ik ergens, en dat zal allemaal best, maar ik vond de hoofdpersoon Edo Mesch gewoon een ontzettende zeikerd.

‘Dit onthouden, straks noteren’ is een irritant zinnetje dat ik mij van De Jongs debuut herinner en dat zinnetje kwam volgens mij ook nog een paar keer terug in het boek. Sinds die eerste lezing van vijftig bladzijden van De Jongs eersteling zijn de zomerjurken voor mij nooit meer gaan opwaaien. Ik zat daar trouwens verder niet mee.

Waar ik wel enigszins mee zat, was het feit dat ik een bekende oorlogsroman van Willem Frederik Hermans – De tranen der acacia’s – niet te pruimen vond. Ik had in mijn tienerjaren De donkere kamer van Damocles gelezen en daar was ik behoorlijk van onder de indruk geweest.

Daarna heb ik nog veel meer van Hermans gelezen en het meeste daarvan beviel mij goed tot zeer goed: Nooit meer slapen, Herinneringen van een engelbewaarder, Een landingspoging op Newfoundland, ja, die werken konden mij allemaal zeer bekoren.

Wat er dan mis was met De tranen der acacia’s? Ik kon er de vinger niet goed achter krijgen. De deprimerende sfeer? Tsja, ik had vele boeken gelezen waarin de sfeer ook niet al te opwekkend was en dat was nooit een bezwaar geweest. De onsympathieke personages? Ook dat is nooit een reden voor mij geweest om een roman definitief dicht te slaan. Hoe dan ook, de roman van Hermans uit 1949, die vlak na verschijning nogal wat stof deed opwaaien vanwege zijn ‘onfatsoenlijke karakter‘, pakte mij niet. Maar omdat de auteur de grote Hermans is, zal ik dit werk nog een tweede kans geven.

Laatste voorbeeld van een voor mij ‘onmogelijk boek’: Voer voor psychologen van Harry Mulisch. Zelden heb ik zoveel soms lachwekkende maar meestal ergerniswekkende opgeblazen pretentieusheid bij elkaar gezien. Het zal allemaal wel weer een ironietje in een ironietje zijn, of zoiets, want bij iemand die een werkje schrijft met de o zo intrigerende titel Het ironische van de ironie, weet je het tenslotte maar nooit.

Nou mag de auteur Louis Paul Boon, die ik echt hoog heb zitten, honderd keer zeggen ‘Als u een mooi en machtig boek wilt lezen, een aanwinst voor onze literatuur, dan moet u zich op dit Voer voor psychologen werpen’, maar voor mij is het een onleesbaar boek.

Voor de literaire charlatan en zelfverklaarde god Harry Mulisch heb ik trouwens de kortste omschrijving ooit verzonnen: Ca-stroman. Dat is misschien wat flauw, maar ik vind het oeuvre van die grandioze zelfoverschatter eenvoudigweg ongenietbaar.

Ja, als ik Nietzsche’s lijst ‘Meine Unmöglichen’ op mijn manier zou moeten invullen, zou Harry Mulisch waarschijnlijk bovenaan staan.

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *