De zon is zelf vergeten hoe oud hij is. Hij heeft zelfs geen kracht meer om zijn eigen lichaam te verwarmen. Zijn licht is grijs. Deze ochtend had hij amper energie zichzelf boven de horizon uit te tillen. De hele dag bleef hij laag aan de hemel hangen.
Vroeger durfde niemand de zon recht aan te kijken, nu slaat de eerste de beste aardbewoner vrijpostig zijn blik op naar zijn grauwe staaroog.
We hebben geleerd onszelf te verwarmen, niet langer afhankelijk te zijn van de oeroude warmtebron. We wapenen ons tegen het uitdoven van de zon, zo meteen. De zon in ons bestaan evolueerde van levensbrenger, door iedereen met vreugde begroet, tot stoffige toneellamp hangend in een vergeten hoekje.
Binnen afzienbare tijd zullen wij – macht der gewoonte – de diepduistere hemel afturen, op zoek naar de cirkel die een nog donkerder oppervlak omsluit. En wij zullen het zwarte licht koesteren als een flauwe herinnering aan het oorspronkelijke licht dat ooit zo gul over ons werd uitgegoten.
De aarde zal zich tenslotte losmaken van de aantrekkingskracht van de zon en een andere baan kiezen. In die zoektocht zal de aarde een ander hemellichaam op haar weg vinden dat de zon zal doen verbleken.
We keren de zon wel erg gemakkelijk de rug toe. Zonder weemoed, zonder dankbaarheid. Zoveel duizenden jaren heeft hij ons belangeloos warmte geschonken en daar hoog boven over ons gewaakt. Nu nemen we zomaar afscheid. Maar de zon is te zwak om ons terug te veroveren.
Het zonnestelsel was een familie waar de leden nooit nader tot elkaar kwamen, waartussen zwijgen en duistere kilheid heersten. Als de zon op sterkte was gebleven, had hij ons bij elkaar kunnen houden. Nu het centrum ineenstort, moeten wij weg om te overleven.