Gisteren (19 mei 2017) stuitte ik op dit filmpje dat gaat over de invloed van geuren op onze geest en ons lichaam.
Het is een bekend verschijnsel dat vergeten gewaande herinneringen plotseling, soms na tientallen jaren, uit je geest kunnen opspringen. Alsof ze, al die jaren in een soort Doornroosjesslaap hebben gelegen en dan, wakker gekust, tot leven komen.
En ik moest terugdenken aan een dergelijke ‘geurervaring’ die ik, ook alweer vele jaren geleden, gehad had. Na het inslaan van levensmiddelen had ik mijzelf een half uurtje doelloos ronddwalen toegestaan in een zaakje, Oriënt geheten in de plaats E…, waar Oosterse snuisterijen werden verkocht; uitheemse voorwerpen waarmee je een snuifje exotisme kunt verlenen aan je Hollandse huisbakkenheid, zonder daarvoor helemaal naar de tropen te hoeven: uit hout gesneden olifanten, gekleurde sisal mandjes, rotan stoeltjes, dat werk.
Ik snuffelde zo wat rond tussen die spullen, niet speciaal naar iets uitkijkend. O ja, toch wel: mocht ik op een houten bijouteriekistje stuiten, dan zou ik dat aanschaffen. Ik liep al geruime tijd rond met het idee om een pakket brieven van vroegere vrienden eens netjes op te bergen in plaats van ze te laten rondslingeren op mijn bureau; levenstekens van mensen die allang uit mijn leven waren verdwenen en die ik dan passend zou kunnen begraven in zo’n kistje.
Zo snuisterend kwam ik bij een étagère waar op de onderste verdieping drie van zulke bijouteriekistjes stonden. Qua vorm, formaat en houtsoort deden ze me sterk denken aan de scheerdoos die ik ooit van mijn overleden opa gekregen had en die ik, meer uit piëteit voor hem dan uit praktisch oogpunt, na zijn dood nog een paar jaar gebruikt had.
Van de drie pakte ik de onderste die het grootst en het fraaist bewerkt was. Ik had het deksel nog niet eens half geopend of ik bleef als verstard staan: de geur die, in een fractie van een seconde, mijn neus was binnengedrongen was precies dezelfde als die altijd in het huis van mijn oom en tante aan het Winschoterdiep in de stad G… had gehangen; het was een muffe, zurige lucht die je helemaal omgaf, elke keer als je hun woning binnenstapte.
Aangenaam was die geur niet, maar toch stond hij me niet tegen. Ik kan me tenminste niet herinneren dat ik weerzin voelde bij het betreden van mijn oom en tantes woning. Zijzelf spraken later, toen ze het beter hadden gekregen en liever niet aan hun eenvoudige maar gezellige huisje herinnerd wilden worden, nogal laatdunkend over hun toenmalige woning.
Ineens was ik er weer: de enigszins verzonken woonkamer die vlak aan de doorgaande straat lag, zodat, als je naar buiten keek, voorbijrijdende auto’s je het uitzicht benamen. Om de hoek van de muur waar tegenaan de eettafel was geschoven, was een bergruimte. Vaak kropen mijn neef en ik daarin; door niemand opgemerkt, zo speelden we.
Na het dichttrekken van de kastdeur zei mijn neef dan steevast: ‘Zo, nu zijn we gevangenen.’ We deden alsof we gevangen waren genomen door wilden in de jungle (ja, in die tijd kon je dat nog ongestraft zo zeggen) die ons vastgezet hadden in een donkere hut waar geen geluid in doordrong.
Tot onze bevrijding vertelden we elkaar spannende verhalen over wat we zouden doen als we weer in vrijheid waren gesteld. De weg terug naar de bewoonde wereld zou lastig worden, vol gevaarlijke slangen en bloeddorstige inboorlingen (o, pardon, ‘mensen met een oerwoudachtergrond’).
Het was heerlijk om zo dromerig een gevangene te zijn, die op elk gewenst ogenblik de deur van zijn cachot kon openduwen, voor een flesje prik en een biscuitje…
Midden tussen die spullen uit de Oriënt, in een andere stad, was die herinnering na drieëntwintig jaar boven komen drijven.
Ik deed het kistje dicht en opende het meteen daarna weer, om een nieuwe vleug op te snuiven en de herinnering nog eens op te roepen, maar de geur was vervlogen. Ik pakte de twee andere kistjes van de verdieping daaronder en opende die, waarna ik mijn neus er beurtelings boven bracht. Maar uit beide steeg niet de geur op die ik zojuist, een fractie van een seconde, in mijn neus had gekregen.
‘Kan ik u helpen, meneer?’ vroeg de verkoopster die mij blijkbaar al even had gadegeslagen en die zich wellicht bevreemd afvroeg wat deze klant met zijn vergelijkende geurtest beoogde.
Geschrokken keek ik op en staarde in haar gezicht. Ja, wat moest ik zeggen? Ik kon haar toch moeilijk vertellen dat ik zopas een geur van meer dan twintig jaar geleden had opgesnoven die mij teruggevoerd had naar een mij weemoedig stemmende herinnering en dat ik nu koortsachtig op zoek was naar die lucht, om de sensatie nog een keer te ondergaan?
‘Mee, dit is toch niet helemaal wat ik zoek,’ mompelde ik maar en verliet snel de winkel.