
Vandaag (Hemelvaartdag (29 mei) 2025) kom ik dit bericht tegen (ditmaal is De Gelderlander mijn bron): ‘Dauwtrappen met Hemelvaart, waarom doen we dat eigenlijk?’
Dauwtrappen (‘vroeg uit de veren gaan voor een wandeling of fietstocht bij zonsopgang’) met Hemelvaart is een al eeuwenoude traditie. Waarbij ik aanteken dat ‘dauwtrappen’ voor mij uitsluitend blootsvoets lopen door het nog natte gras is en zeker niet op de fiets voor dag en dauw de natuur ingaan. Doch dit terzijde.
Maar goed, dauwtrappen dus. ‘De traditie komt waarschijnlijk uit de Germaanse tijd, om de heropleving van de natuur te eren. Dit is een heidens gebruik en houdt dus geen verband met het christendom. Het gras zou een genezende en magische werking hebben’, aldus het artikel.
Dit artikel bracht mij onmiddellijk mijn onvolprezen prozagedicht ‘Dauwtrapper’ in herinnering en dit leek mij een ideale gelegenheid om het weer eens onder de aandacht te brengen.
Ik teken hierbij het volgende aan: in vroeger tijden ontaardde het dauwtrappen vaak in een waar zuipfestijn, lezen we hier, maar in mijn prozagedicht blijven we bij de zuivere variant van het dauwtrappen (want zoals alle mensen weten die mij goed kennen, houd ik mij verre van zulke platte zaken als drankgelagen):
Dauwtrapper
Ik houd ervan vroeg uit de veren te zijn, als verder iedereen nog op één oor ligt. Ik loop dan al lang en breed met beide oren wijdopen. Ik neem meteen een voorsprong.
Er moet een woord bestaan voor heel vroeg opstaan om het eerste vogelgezang te horen. Heeft onze taal dat? Nee? Goed, dan maak ik dat zelf: vroegevogelen. Vandaag heb ik gevroegevogeld.
In de koele morgenstilte staan je zintuigen opener, je snuift de dauw zo diep op dat je hersenen een frisse douche krijgen, ragfijne nevel vlinderkust je oogleden. Praten hoeft gelukkig nog niet.
Hoor, daar klinken de vogels die de dag openen. Allereerst het goudhaantje, het fijnste gezang. In het stadsrumoer valt het volkomen weg, hier, in het ontwakende bos, waar je een dennennaald kunt horen vallen en de zangklok geruisloos loopt, komt het volledig tot zijn recht.
De ene na de andere vogel stemt in: de zanglijster, de merel, het winterkoninkje, de pimpelmees.
De zon klimt, de dauw verdampt, de dag begint vol te lopen met lawaai. Ik loop het bos uit dat nu weer openligt voor jan en alleman.





