Eergisteren (4 november 2020) stond er een verhaal in De Volkskrant dat mij raakte. Gelukkig niet omdat het in feite mijn verhaal was, maar omdat het, met een beetje minder geluk, mijn eigen verhaal had kunnen zijn.
Het artikel ‘Ook een autoreis naar Tokio maakte geen einde aan de ‘permanente pijn’ van kinderloosheid’ vertelt de roadtrip, van Amsterdam naar Tokio, die film- en tv-maker Dirk Jan Roeleven samen met zijn vrouw Hester van er Vliet maakte om het verdriet om hun ongewenste kinderloosheid te verwerken.
Door deze reis hoopte Roeleven eindelijk een punt te kunnen zetten achter het verdriet van zijn onvervulde kinderwens. Een verdriet waar hij de laatste tien jaar ook nog min of meer alleen in stond: ‘Hester heeft er inmiddels vrede mee’, schrijft hij. ‘Maar bij mij gist het en stapelt het zich al tien jaar op.’
Enig zelfbeklag is hem daarbij niet vreemd, dat weet Roeleven zelf ook wel: ‘Hester is de realist van ons twee, ik ben een sentimentalist. Ik heb de neiging om me te wentelen in het verdriet om onze kinderloosheid, dat weet ik ook wel van mezelf. Hester was er veel eerder klaar mee. Zij besloot: ik ga niet mijn hele leven zitten huilen om iets wat niet is gelukt. Heel nuchter eigenlijk, maar het was voor haar ook een manier van overleven.’
Toen de presentatrice (oeps! niet woke, deze aanduiding!) van het radioprogramma Kunststof, waar hij was om een boek van hem te promoten, hem met de neus op feiten drukte en hem confronteerde met zijn grote, onuitgesproken en onverwerkte verdriet van zijn kinderloosheid, besefte Roeleven: ‘ze heeft gelijk, dit is nog een grote puist die eruit moet.’
De beslissing was dus genomen dat hij er iets mee moest (lees: er een boek over moest schrijven), maar lange tijd was hij er nog niet uit in welke vorm hij zijn verhaal moest gieten. Het zomaar plompverloren opschrijven zou geen aantrekkelijk boek opleveren, dat had Roeleven zelf ook wel door: ‘Ik wilde erover schrijven, maar een boek over een stel dat geen kinderen kan krijgen, is niet het soort boek dat ik zelf zou lezen.’
Enkele jaren geleden maakten Roeleven en zijn vrouw plannen om per auto naar Japan te gaan. Ze hadden besloten de Subaru Forester waarmee ze de tocht ondernamen ’terug te geven’ aan de Japanse fabriek waar de wagen twintig jaar geleden van de band rolde.
En toen viel alles op zijn plaats: ‘Toen we plannen maakten om in 2017 met onze oude Subaru Forester, de Boswachter dus, naar Japan te rijden, dacht ik: in een reisverhaal wordt het wél interessant.’
Na zijn reis berustte Roeleven aanvankelijk in zijn lot (cynici zouden zeggen: hij had ook weinig andere keuzes): ‘Het was gewoon ons lot, zo zagen we dat toen, en daar berustten we dus in.’
Toch blijft het niet bij die gelatenheid, de diepgevoelde wens blijft knagen: ‘Die kinderwens kun je niet begraven of ergens achterlaten. Die achtervolgt je toch je hele leven.’
Oké, dat was een lange aanloop, dan nu mijn eigen verhaal. Ik ben een generatiegenoot van Roeleven (59); ik ben twee jaar jonger en bij mij zag het er aanvankelijk ook niet uit dat er ‘iets’ zou komen, terwijl ik – laat, te laat? – besefte dat ik wel heel graag een kind in mijn huis zou zien rondscharrelen.
In 2001 hadden mijn vrouw en ik het besluit genomen dat we graag een kind wilden. Maar ja, van besluit tot uitvoering is het nog een hele stap. Hoe zei Elsschot het ook alweer (in een ander verband weliswaar)? ‘Tussen droom en daad/ Staan wetten in de weg en praktische bezwaren’.
Het werd 2003 en allebei waren we bijna 41 jaar. De tijd begon te dringen. Het zou niet meer lang duren of wij moesten ons bij onze arts vervoegen om door te spreken wat ‘het vervolgtraject zou zijn’. Als dat er al zou zijn.
We ‘bleven het proberen’, zoals het truttige eufemisme luidt voor de wat mechanische, de cyclus van de vrouwelijke vruchtbaarheid volgende seks waaraan een paar met een kinderwens zich nu eenmaal gedwee moet onderwerpen (toegegeven, ook weer niet de grootste straf die je kunt bedenken). Helaas zonder resultaat.
In het voorjaar van 2003 gingen we naar het UMCG om daar te horen dat er geen medische reden was voor het wegblijven van een kind. We stonden dus op de drempel van het ivf-traject. Geen aanlokkelijk perspectief. Maar ja, wat was het alternatief als je wel graag kinderen wilt?
En toen? Toen hadden wij ineens reden om een zwangerschapstest te doen. De kleur van de strip die je daarvoor moest gebruiken verkleurde paars. Dat kon maar één ding betekenen, aldus de indicator: ‘U bent zwanger’. Niet: ‘U bent mogelijk zwanger, raadpleeg uw arts.’ Nee: ‘U bent zwanger.’
Dus wij weer naar het UMCG. De dienstdoende arts had zich voorbereid op een gesprek over het ivf-traject, maar wij waren in de luxepositie om haar te vertellen dat we dat over konden slaan.
De echo die daarna werd gemaakt bracht de onomstotelijke zekerheid aan het licht: mijn vrouw was zwanger. In plaats van een zwoegend en tobbend ouder echtpaar dat een emotioneel belastend, onzeker en lang traject van gehannes en gedoe in zou gaan (wat het ivf-traject toch is), konden wij fluitend naar huis en ons voorbereiden op een leven met een baby.
De rest is geschiedenis. Onze zoon is inmiddels zestien en mijn vrouw en ik genieten nog elke dag met volle teugen van het ouderschap (terwijl het onder één dak wonen met een puberjongen nog wel eens, eh, ‘wrijving’ kan opleveren…).
Nog even terug naar Roeleven. Hij doet zijn best to live his life to the max, maar hij beseft dat hij de essentie mist. Nooit zal hij juist die allerdiepste emotie voelen die het leven zijn volledige waarde geeft:
‘De allerdiepste emotie die er is op de wereld, is de liefde voor je kind, hoor je altijd van mannen die vader zijn. En uitgerekend ik, iemand die het onderste uit de kan wil halen in het leven, die leeft als een dolle, mag dat allerdiepste sentiment niet voelen. Kan dat niet voelen, nooit. Ik heb natuurlijk Hester, en ik heb veel vrijheid, ik leef een mooi leven, maar dat, kan ik je melden, voelt ongelooflijk kut.’
Het is niet pesterig bedoeld – want ik had evengoed in Roelevens schoenen kunnen staan – maar ik kan op het citaat hierboven opgelucht reageren door te zeggen dat ik die allerdiepste emotie nog elke dag voel. En daar ben ik – sorry als dat wat kleffig klinkt – enorm dankbaar voor.