Toen hij in zijn ruimteschip
langs de aarde scheerde
zag hij haar
in een flits
als een korenbloem
te midden van
kruiend ijs.
In de korte tijd
dat hij langs
de warme bol streek
floepten overal lichtjes aan
rookpluimen verschenen her en der
en in de groene dekens
vielen kale plekken.
En hij wilde roepen:
‘Ho, stop met vervuilen
Kappen
Hou op met jagen!’
Hij wilde dat zijn stem
als een regenboog
de hele aarde omspande.
‘Mensen, zíen jullie het dan niet?!’
Maar nee, ze zagen het niet.
Hij zat in zijn ruimtepak
in het luchtledig
in zijn eigen sfeer;
een ragfijne draad
verbond hem
met het moederstation.
Eenmaal terug op aarde
voelde hij de mantel
van de dampkring weer
behaaglijk om zich heen
maar hij wist
hoe dun ze was,
hij had
als een van de weinigen
de stille omsingeling gevoeld
van de onmetelijke
ijzige stilte
en er voer een huiver
door hem heen.
© André Degen