De vissersplaats Câmara de Lobos op Madeira
De columns van Arthur van Amerongen mogen zich altijd in mijn warme belangstelling verheugen. Zoals hij zijn jaren van hoeren en snoeren beschrijft, in stevige taal, waarbij hij menigmaal zijn moedertje of vadertje erbij roept en zich afvraagt wat die wel van zijn toenmalige zwalkende en zwabberende levenswandel zouden hebben gevonden: het is heerlijke lectuur.
Vandaag (17 april 2018, als we het dan toch hebben over vadertje en moedertje: dat is de trouwdag van mijn ouders) las ik daarom weer zijn column in De Volkskrant. Van Amerongen heeft het daarin over een vissersdorpje aan de Algarve, Fuseta geheten.
‘Menigmaal zoop ik mij klem in houten havenkroegjes als de Cubanito, de Farol en Chico, tussen petanquespelers en pescadores die hun netten boetten.’
En – noem het vrije associatie – ik moest daardoor ineens denken aan mijn bezoek, lang geleden, aan een vissersplaatsje op het Portugese (ziedaar de eerste link) eiland Madeira, ook in een vissersplaatsje (ziedaar de tweede link).
We schrijven het jaar 2002. Het was Oudjaarsdag en ik raakte verzeild in Câmara de Lobos, een klein vissersplaatsje aan de zuidkust van Madeira, niet ver van de hoofdstad Funchal.
Van een charmante politieagente, Idalinda, had ik de dag daarvoor te horen gekregen dat je daar zulke lekkere ponchas (een soort Madeirenzer cocktail) kon drinken. Dus ging ik de proef op de som nemen.
Toen ik in de namiddag aankwam in de Plaats van de Zeeleeuwen (want dat is de betekenis van het Portugese Câmara de Lobos), waren de pescadores, de vissers, zich al geestdriftig aan het indrinken: zo zag ik één man een glas vinho verde (groene wijn), een Johnnie Walker en – om het geheel af te blussen – een glas Coral-bier naar binnen slaan. En dat alles in een tijdsbestek van een minuut…
Daarbij vergeleken voelde ik mij maar een kleine jongen (en daar was ik blij om), maar die dag liet ik mij ook niet onbetuigd: het was half zes dat ik mijn eerste poncha absinto naar binnen sloeg.
Geboeid keek ik naar de barkeeper die de cocktail voor mij bereidde. Hij deed limoenschillen in een glas, voegde een flinke schep suiker en een lepel honing toe en deed daar nog een fikse scheut absint bij (dat volgens het etiket op de fles 57% alcohol bevatte…).
Aangezien mijn vrouw terug naar het hotel zou rijden, nam zij maar een paar slokjes van haar poncha; de rest dronk ik op. Daarna waagde ik mij nog aan een poncha aguardiente, die minder zoet, rauwer smaakte dan de twee vorige. Ik besloot mijn bezoek aan de visserskroeg met een glas bier. En toen moest de Oudejaarsavond nog beginnen…
Na een zwalktocht langs rode wijn, champagne, bier en nog meer bier begaf ik mij om half zes ’s morgens (let wel: ik was dus twaalf (!) uur ‘in touw’ geweest…) naar ons hotel, na een uitnodiging om te gaan dansen in een plaatselijke discotheek op de een of andere manier afgeslagen te hebben (ik had willen schrijven ‘wijselijk’, maar dat had een zeker functioneren van mijn verstandelijke vermogens gesuggereerd).
Die morgen ontwaakte ik in een nachtmerrie; de ergste kater die ik ooit gehad heb. Gelukkig zijn sindsdien zestien jaren verstreken. Zestien jaren van wijsheid en bezinning. Jaren waarin ik een verstandiger en matiger mens ben geworden…