
Zo kom je er nooit, zo kom je er twee keer achter elkaar: eergisteren (21 juni 2025) en gisteren (22 juni 2025) was ik in … Bad Nieuweschans. Voor veel mensen (met name uit de Randstad) zal deze meest oostelijk gelegen plaats van Nederland (Wikipedia dixit) zo’n beetje het einde van de wereld betekenen waar ze dood nog niet gevonden zouden willen worden. En in zo’n vrij doods grensdorp kwam ik nota bene twee keer vlak achter elkaar. Voelde ik me soms niet helemaal goed?
Ja hoor, ik voelde me uitstekend. Eergisteren had ik in de plaats, die eigenlijk alleen bekend is vanwege de weldadige Thermen, een barbecue, die bijzonder gezellig uitpakte en vandaag besloot ik er terug te keren om er te gaan vogelen.
Gisteren moest ik vanaf het treinstation rechts richting centrum lopen, nu ging ik vanaf het perron Bad Nieuweschans naar links. Daarna sloeg ik af naar Oudezijl, een buurtschap tegen Bad Nieuweschans aan.
Links lagen er allerlei, eh, ‘woonsels’ die op mij soms wat vreemd overkwamen. Zo was er een huis dat van onder tot boven voorzien was van zwartgrijze dakpannen. Om het huis heen was alleen kaalheid: geen bosje, geen struik, geen bloem; het zag eruit alsof een graafmachine alle gras en andere vegetatie had weggeschraapt. Naast het huis stond een loodsachtig gebouw en voorin de grond rondom het huis stond een bord dat de degene die langs het huis liep bars toe snauwde: ‘Let op! Camerabewaking!’
Eigenlijk wilde ik een foto van het huis maken, maar door dat bord zag ik daar maar vanaf: stel je voor dat er een of andere hillbilly uit die naargeestige vesting zou stormen en mij schuimbekkend zou toebrullen dat ik die foto onmiddellijk moest wissen. Nee, ik liep maar snel verder.
Ik kwam deze tweede keer terug om te vogelen, schreef ik aan het begin van deze weblogbijdrage. Nou, dat was niet voor niks: ornithologisch kwam ik wel aan mijn trekken vanmiddag. Ik zag – niet noodzakelijkerwijs in volgorde van opkomst – meerdere visdiefjes, waarvan een met prooi in snavel, een fuut met twee jongen op de rug, een wespendief, een rietgors, een geelgors en een blauwe kiekendief. En de hele tijd dat ik liep werd ik omkwetterd door boerenzwaluwen.
Ik besloot in de Kroonpolder door te lopen naar Nieuwe Statenzijl, daar bij de sluizen over te steken naar die Heimat en vandaar de fietsroute naar Bunde te nemen. Daar zou ik op een terras neerploffen en na het drinken van enkele Biere vom Faß terugliften naar Groningen. En aldus geschiedde.
Het liften ging aanvankelijk niet van een leien dakje, maar na ruim een half uur nam een drietal dat terugkwam van een skafestival ergens in Duitsland mij mee tot Hoogezand-Sappemeer. En vandaar ging ik per boemeltrein terug naar mijn woonplaats. ‘And that’s how the traveler came home again.’





