Vandaag (26 mei 2024) bereikte mij het niet zo droevige bericht dat op 95-jarige leeftijd (‘Geen sneue dooie’, was steevast het commentaar van mijn ouders, wanneer ze het overlijden van zo’n hoogbejaard iemand vernamen) de Amerikaanse componist Richard M. Sherman is overleden.
Zijn naam deed bij mij geen belletje rinkelen en ik voelde me daar bepaald niet schuldig over. Sherman is namelijk, samen met zijn broer, verantwoordelijk voor ‘It’s a Small World (After All)’ (‘hun bekendste liedje ‘aldus het nu.nl-bericht) dat te horen is in de pretparken van Disney. En daar heb ik bepaald geen prettige herinneringen aan. Ik zal mij nader verklaren.
In de zomervakantie van 1999 ging ik met mijn vrouw naar de Verenigde Staten. We hielden onze eerste stop in de fascinerende maar voor mij onleefbare stad Los Angeles. Het lag voor de hand vanuit daar een uitstapje te maken naar Disneyworld. Een pretpark bezoeken – en dan ook nog een Amerikaans pretpark – is absoluut niet mijn ding, maar ach, je bent in Amerika en ‘When in Rome, do as the Romans do‘, dus dompelde ik mij onder in puur Amerikaans vermaak.
Rondslenteren in Disneyworld deed me denken aan de definitie die voormalig Rolling Stones-drummer Charlie Watts gaf van het rock ‘n’ roll-leven met The Rolling Stones: ‘Five years of working, twenty years of hanging around’. In dit attractiepark moest je anderhalf uur wachten in de brandende zon voor een ritje van anderhalve minuut in de ‘Rocking Rods’ of een rondraasrit van krapaan een minuut in een soort treintje om een in Madurodam-stijl nagebouwde Matterhorn.
Ik schreef al in mijn vakantiedagboek van 1999: ‘Een attractie die ‘It’s a Small World‘ heette zal me nog lang heugen.’ Ik sprak daar ware woorden, want een kwart eeuw nadien staat mij dit bezoek – helaas – nog glashelder voor de geest.
In een lullig kermisbootje werd je een gebouw binnengevoerd waar Mattel-poppen de volkeren van de gehele wereld moesten verbeelden. Daarbij bewogen hun monden constant op de woorden van dat treiterdeuntje. Totdat je er helemaal gek van werd.
En ik bedacht ineens dat een concept van de hel was: eindeloos meegevoerd worden in zo’n tergend traag voortvarend plezierbootje door dat popperige nepwereldje, suikerzoet-overdadig als een bruidstaart en dan steeds dat afschuwelijke liedje moeten horen. Het was inderdaad een klein wereldje waar je in terecht was gekomen en je kwam er ook niet meer uit. Ineens zou je de wrange ironie van dat liedje vatten.
En die vrolijk met hun ogen knippende poppen zouden allengs veranderen in Chucky-achtige monsters die je met hun oorwurm zouden kwellen. Je was in een nachtmerrie beland waar je nooit weer uit zou ontwaken. Dus aan de vrolijke viering van het 50-jarig bestaan zal ik beslist niet meedoen.