Vandaag (26 juni 2023) lees ik deze column van Arie Elshout in De Volkskrant. Elshout maakt ons daarin deelgenoot van zijn worsteling met de dienstplicht: in de jaren zeventig werd hij goedgekeurd voor militaire dienst, maar hij deed met succes een ‘vrijstellingsverzoek wegens kostwinnerschap’, omdat hij net een baan als leraar Geschiedenis had gekregen.
Hij stond nooit stil bij dit al te gemakkelijke duikgedrag. ‘Laten anderen mijn vrijheid maar verdedigen’. Dat was niet wat Elshout letterlijk dacht, maar het bleek wel uit zijn houding in die tijd. Hij was overigens, schrijft hij, ‘niet tegen het leger, hield van helden, was niet anti-Navo en nam de Sovjetdreiging serieus.’
Later zag hij in dat zijn comfortabele leventje alleen mogelijk was, omdat er mensen bereid zijn om voor hem het vuile werk op te knappen, op de muur die zijn vreedzame leventje afschermt van de boze buitenwereld de wacht te houden tegen mogelijke indringers.
Militair historicus Dirk Staat formuleert het aldus: ‘We hebben een mooie muur om ons heen gemaakt en we leven heel vreedzaam binnen die muur. Maar de mens is nu eenmaal een gewelddadig dier. Er zijn ook mensen nodig die op die muur staan. Het gaat uiteindelijk toch om mensen doodschieten als dat onvermijdelijk is.’
Oftewel: als er mensen over die muur willen klauteren, om ons vreedzame, gezapige leventje te bedreigen, dan moeten de mensen die wij daarvoor hebben ingehuurd die agressieve indringers zonder pardon ‘neutraliseren’ (zie ook de magistrale scène (van 5:19 tot 6:32) die precies hierover gaat, in A Few Good Men waarin Jack NIcholson als marinierskolonel Nathan Jessup Tom Cruise (als Lieutenant (JG) Daniel Alistair Kaffee) de mantel uitveegt).
Gewetensbezwaren dus van Elshout, maar dan anders: in de jaren zeventig, toen dienstweigeren in de mode was (en totaalweigeren nog leidde tot anderhalf jaar gevangenisstraf), kon je je beroepen op gewetensbezwaren (‘Ik ben principieel tegen doden, ik kan dat niet met mijn geweten in overeenstemming brengen’).
Ikzelf flirtte als zestien-, zeventienjarige met dienstweigeren. Dat je binnen het leger werd opgeleid om mensen te doden, stuitte me tegen de borst en ook het functioneren in een hiërarchische structuur stond me tegen.
Maar dat was een al te gemakzuchtige mening natuurlijk; heel veel mensen vinden het niet fijn om een ander te doden. Maar wat zou je doen – zo luidde een vraag tijdens de dienstkeuring, wanneer opgeroepen jonge mannen op de proppen kwamen met hun gewetensbezwaren tegen moorden – wanneer een van je naasten – je vriendin, je kind – door de vijand met de dood werd bedreigd? Blijf je in zo’n noodsituatie ook consequent pacifist en laat je principieel de wapens dan ook onberoerd?
Met mijn leraar Geschiedenis op het gymnasium, de heer Van de Berg, hadden we hier vaak discussies over; hoe om te gaan met het dilemma ‘wat moet ik doen als pacifist als mijn land/familie wordt aangevallen?’
En hij noemde dan altijd het voorbeeld van de Tweede Wereldoorlog: als de Geallieerden niet keihard (en vaak ook smerig, denk aan het bombardement op Dresden) tegen de nazi’s hadden gevochten, dan zouden wij als Europese munt nu niet de euro maar de D-Mark hanteren en dan zouden we elke morgen een eresaluut aan de Grote Leider met zijn kleine snorretje moeten brengen.
Nee, hield Van de Berg ons voor (en ik ben het na al die jaren roerend met hem eens), als de Geallieerden niet gevochten hadden als leeuwen voor onze vrijheid, dan hadden we nu nog steeds onder het juk van Hitler en zijn trawanten gezucht. Oftewel: soms moet je je vrijheid met (grof) geweld verdedigen tegen een agressor die jou je vrijheid wil afpakken.
Ik weet niet of ik mijn rug recht zou hebben gehouden en een jaar tot anderhalf jaar de gevangenis ingegaan zou zijn als totaalweigeraar; je kon je verblijf in een penitentiaire inrichting tenslotte ontlopen door vervangende dienstplicht te doen, al vonden de écht principiëlen dat een alternatief voor dienstplicht en iets waarmee je het militaire apparaat gewoon in stand hield.
Maar goed, zo ver is het bij mij niet gekomen: ik werd afgekeurd, ‘voorgoed ongeschikt’ geacht, waarschijnlijk vanwege het feit dat ik op mijn zestiende en op mijn negentiende een klaplong heb gehad (gek genoeg blijft dat gissen voor mij, want ik heb nooit via een rapport of brief de beweegredenen vernomen waarom ik niet geschikt zou zijn om de dienstplicht te vervullen).
Daar kwam nog bij dat ik bij de herkeuring op de vraag ‘Komt er in jouw familie ook astmatische bronchitis voor?’ had geantwoord: ‘Ja, mijn opa is er een week geleden aan overleden.’ (wat op zich waar was, alleen was die man mijn echte opa niet)
Inmiddels heb ik die gemakkelijke mening die ik als adolescent nog kon koesteren over het niet vervullen van dienstplicht behoorlijk bijgesteld. Ik ben nu veel te oud voor het leger en dienstplicht bestaat niet meer, maar als hij weer zou worden ingevoerd en ik zou jonger zijn, dan zou ik mij niet aan de dienstplicht onttrekken.
Ik zie nu in dat in uiterste nood iemand doden die jouw vrijheid wil vernietigen en je dierbaren wil doden de prijs is voor het luxe, betrekkelijk zorgeloze bestaan in een vrije rechtstaat. Er moeten mensen bereid zijn om die rechtstaat voor ons te verdedigen, op die muur te staan en zonder pardon vreemdelingen neer te knallen die over die muur willen klimmen, ons onze vrijheid willen afnemen en ons willen doden.