Soms is een kleine hint genoeg om een idee voor een weblogbijdrage te leveren: zo las ik gisteren (18 maart 2021) in De Volkskrant, op de Taal-pagina, in deze column over het (in het ogen van de auteur verwerpelijke) neologisme ‘stempluspas’ de volgende regels: ‘Als Hans Castorpjes uit De Toverberg zitten we onszelf in ligstoelen op het terras van het sanatorium te vervreemden van het laagland. Hoelang zitten we hier al?’
Als je het opus magnum van Thomas Mann uit 1924 niet kent, ontgaat de toespeling van Corto Blommaert je natuurlijk, maar het toeval wil dat ik momenteel bezig ben met Der Zauberberg (in het Duits, jawel). Vandaar dat ik weet waar Blommaert op doelt: Hans Castorp is de hoofdpersoon van het boek. Hij is een jongeman van 24 van ‘het laagland’, zonder familiebindingen, die op bezoek gaat bij zijn zieke neef Joachim Ziemszen. Deze verblijft in het sanatorium van Davos, omdat hij een longaandoening heeft (waaraan hij later ook zal overlijden).
Hans is aanvankelijk van plan slechts drie weken te blijven, maar dat worden er uiteindelijk … zeven jaar. Hoewel hij zich gezond voelt, laat hij zich toch onderzoeken. Dat onderzoek wijst uit dat hij een vochtige plek bij zijn ene long heeft. Van ‘kamerheer’ (‘Hofrat‘) Behrens, die in sanatorium Berghof samen met ene dokter Krokowski de scepter zwaait, mag hij het kuuroord niet verlaten.
Dat klinkt als een beklemmende gevangenschap, maar zo voelt Hans Castorp dat niet. Hij laat zich het gedwongen verblijf in Berghof gemakkelijk aanleunen. Daarbij helpt zonder meer de ontmoeting met de raadselachtige Clawdia Chauchat, een femme fatale uit Dagestan. Hans valt als een blok voor de dame ‘met de kirgiezenogen’ en als Clawdia weer teruggaat naar Dagestan (waar ze gewoon getrouwd is), besluit Hans op haar te wachten.
De romantische gevoelens zijn overigens niet wederzijds, zo lijkt het, en dat past precies in het beeld van de femme fatale: die schept er immers behagen in zoveel mogelijk mannen het hoofd op hol te brengen, maar daarbij zorgt zij ervoor dat zijzelf buiten schot blijft; zij lacht in haar vuistje, geniet van haar macht en speelt met de mannen, zoals een kat met een muis. Maar dat alles doet zij met een koud hart, zonder mededogen voor de man die wel degelijk lijdt.
Ik sprak ooit op een feestje met ene Frans die botweg poneerde dat, als je vóór de veertigste niet de grote klassiekers uit de wereldliteratuur had gelezen, dat er ook nooit meer van zou komen. Een boude bewering, waarvan ik meteen al dacht: die ga ik logenstraffen. En dat heb ik ook gedaan. Sinds dat feestje (overigens zonder dat ik die indirecte aansporing van die Frans nodig had) heb ik, onder andere, Oorlog en vrede, Misdaad en straf, À la recherche du temps perdu en het gehele oeuvre van Toergenjew tot mij genomen.
In dat rijtje klassiekers past Der Zauberberg van Thomas Mann. Mijn ouders hadden al in de jaren zeventig de bekende (en omstreden) vertaling van Pé Hawinkels in huis; ze hadden die ooit besteld bij de boekenclub ECI (een fenomeen uit een andere tijd, maar daarover een andere keer wellicht meer) en dat kloeke boekwerk was – ongelezen, durf ik vrij zeker te stellen – beland in de boekenkast en als een echte berg, stond De toverberg onaangeroerd, ongenaakbaar op zijn plaats.
Ik had mij dus voorgenomen om de bekende Bildungsroman van Thomas Mann van bijna een eeuw geleden te gaan lezen. Op 22 december 2012 kocht ik het origineel in Leer. Ik weet nog dat de verkoopster mij ongevraagd allerlei aanvullende informatie gaf. Er zullen mensen zijn die zeggen: ‘Mens, waar bemoei je je mee’, maar ik kon haar inbreng wel waarderen.
Bijna duizend dicht bedrukte bladzijden in niet bepaald toegankelijk Duits van een eeuw geleden; ik wist al dat ik de toverberg niet in een paar maanden zou bestijgen. Ik volgde in mijn lectuur van het boek enigszins het ritme van Hans Castorp die immers maar drie weken in sanatorium Berghof wilde blijven, maar zijn verblijf ‘daarboven’ zou rekken tot zeven volle jaren.
Vanaf de aankoop van het boek tot nu zijn er inmiddels ruim acht jaren verstreken en nog ben ik er niet doorheen. Maar ik begin de eindstreep te naderen: ik heb nog 100 bladzijden te gaan. Ik ga de dikke turf nu uitlezen. Maar er zijn momenten geweest dat ik niet zeker wist of ik de eindstreep ging halen. Voor hele stukken in Der Zauberberg geldt wat iemand ooit geestig zei over de opera’s van Richard Wagner: ‘Wagner heeft prachtige momenten, maar verschrikkelijke kwartieren.’ Het boek is niet bepaald een pageturner, laten we wel wezen.
Voor klassiekers geldt wat mij betreft dat je ze in ieder geval één keer in je leven moet hebben gelezen; het zijn over het algemeen geen boeken die je om de zoveel tijd herleest. Of ik De Toverberg ooit nog eens herlees, valt daarom te betwijfelen. Hoewel… dat zei ik indertijd ook van Oorlog en vrede. En dat epos wil ik ooit nog wel eens ter hand nemen.
Ik vraag me trouwens af wie in godsnaam, in de huidige tijd, een roman als Der Zauberberg gaat lezen. Terwijl daar op zich alle reden toe is, als je er moeite voor doet. Er staan mooie beschouwingen in over het verschil in tijdbeleving daarboven in het sanatorium en de werkelijke tijd, de woordensteekspelen tussen Settembrini en Nafta zijn interessant (hoewel soms ook een tikje al te hoogdravend), de raadselachtige Russin Clawdia Chauchat en de betovering die ze uitoefent op Hans Castorp, de persoonlijkheid van haar reisgezel ‘Mynheer’ Peeperkorn die de medebewoners van Berghof meesleurt in vreetfestijnen en drankgelagen, het zijn de elementen van een lijvig boek ’that grows upon you’, zoals de Engelsen dat zo mooi zeggen. En als je door mijn woorden niet overtuigd bent om Der Zauberberg te gaan lezen, dan misschien door dit artikel.