Vandaag (12 september 2021) kwam ik terug van mijn jaarlijkse weekendje Diever. En vandaag kom ik ook terug op mijn jaarlijkse weekendje Diever. Trouwe lezertjes van dit weblog weten dat ik daar ieder jaar in de nazomer naartoe ga om het dan opgevoerde stuk van Shakespeare te gaan zien.
In 2016 schreef ik: ‘De gang naar Diever is voor mij elk jaar ook – en vooral – het uitluiden van de zomer; nog is het officieel zomer, maar de herfst zit al in de nerven, het hemelsblauw overdag is bleker en herfstdraden beginnen ons al in te spinnen. Weemoed, jongens en meisjes, weemoed.’
En zo is het nog steeds. Waarbij ik de kanttekening maak dat de weemoed in de loop der jaren alleen nog maar dieper rood is geworden.
Ik schreef al vaker over mijn gang naar het bekendste openluchttheater van Nederland; onder andere in 2015, 2016, 2018 (waarom is er geen recensie uit 2017? Geen flauw idee) en 2019.
Vorig jaar werd de voorstelling afgelast ‘in verband met corona’ (een zinsnede die in 2020 voor zowat alle afzeggingen en annuleringen het perfecte excuus was) en dat was extra jammer, aangezien in dat jaar het 75-jarig jubileum van het Shakespeare-theater gevierd zou worden. Maar goed, dit jaar zou het dubbel feest worden.
Dat dubbele aspect kwam ook terug in de keuze van het te spelen werk: in 2021 zouden twee toneelstukken van William Shakespeare, een treurspel (Macbeth) en een blijspel (Comedy of errors, dat in het Nederlands soms met ‘een klucht vol verwarring’, maar meestal met ‘Het spel der vergissingen’ wordt vertaald) door elkaar heen gespeeld worden.
In mijn weblogbijdrage van 2019 toon ik mij nogal sceptisch over het welslagen van het experiment om twee toneelstukken door elkaar heen te spelen:
‘Volgend jaar wordt het 75-jarig bestaan van het theater gevierd. Volgens de beheerder van de camping waar wij elk jaar verblijven tijdens het ‘Shakespeare-weekend’ zouden er dan twee stukken door elkaar gespeeld worden… Mmm… ik houd van een experiment, maar wat mij betreft speelt het Dieverse gezelschap dan gewoon weer een gedegen tragedie. Ik stel Julius Caesar voor, want dat stuk is sinds mijn geboortejaar (1963) niet meer in Diever gespeeld.
Maar mijn terughoudendheid bleek – gelukkig – voor niets te zijn geweest. Jack Nieborg had andermaal prachtige vondsten in beide stukken gestopt.
Zoals staat te lezen in de positieve recensie van de Theaterkrant (trouwens ook De Volkskrant spreekt vol lof over het stuk): ‘Een vondst is de verbeelding van het dodenrijk, als een toren waarin een lawaaiige lift hemelwaarts gaat en weer afdaalt, voortdurend rook uitblazend en lichtsignalen gevend.’ Waarbij ik aanteken dat onschuldig vermoorden ‘groen licht’ kregen en doden die zelf bloed aan hun handen hadden rood licht.
Maar de mooiste trouvaille vond ik de overgang van Macbeth terug naar de Comedy of errors: het afgehakte hoofd van Macbeth verandert – na een ‘donkerslag‘, zoals dat heet in het toneeljargon – in het pratende hoofd van Antipholus (de andere rol van Floris Albrecht). Fraai uitgevoerd en erg grappig, waarmee de overgang van treur- naar blijspel heel vloeiend werd. Jack Nieborgs aanpak heeft dat sowieso in zich: hij is niet van het zwart (tragedie)/wit (blijspel)denken; voor hem valt er in de zwartste tragedie nog een komische noot te ontdekken.
Enigszins vreemd is de zinsnede in de recensie van de Theaterkrant, die betrekking heeft op een vondst die ze juist zo roemt, de lift met lichteffecten: ‘Het enige wat ik erg miste, zijn de heksen met hun voorspellende visioen die Macbeth gek maken.’ Huh?! Ik heb toch echt drie in witte lakens gestoken kinderen de ‘Weird Sisters’ zien en horen spelen (hun stemmen klonken eng vervormd door de luidsprekers). De recensent en ik hebben toch wel naar dezelfde voorstelling gekeken?
Zoals ik zo treffend besloot in mijn weblogbijdrage van zes jaar geleden: ‘Al met al was het een zeer onderhoudende avond in Diever en we mogen aannemen dat die knipogende ster daar hoog in de hemel het goedkeurende oog van de grote William zelf was, die tevreden mocht vaststellen dat zijn werk, ook na ruim vier eeuwen, nog altijd het toneelgaand publiek uitstekend wist te vermaken.’