Ik zit in de nadagen van de vakantie, het niemandsland tussen weg geweest zijn en de draad weer oppakken van het werkzame leven. En wat doen je dan? Je ruimt de vakantiespullen op en leest de kranten door die zich tijdens je afwezigheid op je deurmat hebben opgestapeld.
Zodoende stuitte ik gisteren (21 augustus 2022) op het artikel ‘Gevlogen vogel’ in de krant van 18 augustus. Dit stuk van Caspar Janssen (die in Caspar loopt ook al schreef over de degeneratie van het Nederlandse landschap) gaat over de teloorgang van de ortolaan, een lid van de gorzenfamilie, in ons land.
De ortolaan is in 1998 definitief uitgestorven in Nederland, omdat zijn habitat in de decennia daarvoor vakkundig om zeep werd geholpen: houtwallen en bosjes werden weggehaald door de verfoeilijke ruilverkavelingen en wat het ergst was voor de ortolaan: de roggeakkers maakten plaats voor doodse maïsvelden, waar voor vogels niks te halen is. Juist in die rogge vonden de uit Afrika teruggekeerde ortolanen in het voorjaar zaden en later in de lente insecten om zichzelf en hun jongen te voeden.
En zo is de ortolaan een graadmeter voor de degeneratie van het landschap gedurende de laatste vijftig, zestig jaar. De weilanden zijn in die periode strakgetrokken biljartlakens geworden, waar geen onkruiden meer mogen groeien en waar de – veel te droge – grond is dichtgereden door monsterachtige landbouwmachines, zodat er geen lucht in de aarde meer komt en vogels niet meer bij de wormen kunnen komen.
Degene die, zoals ik, op vogels gespitst is, zal het niet ontgaan zijn: het is de laatste jaren stil geworden boven de Nederlandse weilanden: de veldleeuwerik laat zich niet meer horen als jubelende stip hoog in de lucht, de grutto is zo goed als verdwenen boven het boerenland, af en toe hoor je daar nog een verdwaalde tureluur. En zelfs de kievit, die nog niet eens zo lang geleden tamelijk talrijk was, laat zich nauwelijks meer horen boven de Nederlandse weilanden.
Het is net of de weemoed van de onvermijdelijke verdwijning van de ortolaan al in zijn eigen zang besloten zit. Zoals het staat op de site van de Vogelbescherming: ‘Zang dezelfde toon als geelgors, maar voller en trager, iets melancholischer. Het eindigt vaak met een dalend “druu” maar voller en iets meer ingetogen. Roep minder gevarieerd dan geelgors “tjup” of “zsli-uu“.’
Maar goed, waar heb ik het over? Ik heb de ortolaan nooit gekend, mag dus ook niet zeggen dat ik hem mis. En toch, en toch, ik verlang terug naar iets wat ik nooit heb gehad…