Vandaag (8 september 2024) keerde ik terug van mijn traditionele weekendje Diever in de nazomer. Ik was daar vrijdagavond heen gegaan met vrouw en zoon voor de opvoering van zaterdag van Wintersprookje (The Winter’s Tale) van de Grote Bard uit Stratford-upon-Avon.
De opening was al anders dan anders en daarmee geslaagd: de eerste personage die op het toneel verscheen, was niet opgenomen in de dramatis personae, maar hij werd verwelkomd met een warm applaus. Vanaf mijn zitplaats kon ik niet goed zien waarom dat was, maar het bleek een verdwaalde kat te zijn die op de bühne wat verloren heen en weer liep.
Zoals mijn goede vader ooit terecht zei: ‘Een dier op het toneel werkt altijd; het is zichzelf en dat spreekt mensen aan.’ Jaren geleden liet Jack Nieborg eens een hond opdraven in een scène en die wekte meteen vertedering.
The Winter’s Play wordt beschouwd als een ‘problem play‘; noch een zuivere tragedie, noch een zuivere komedie. Hoe dan ook, ‘Wintersprookje’ was (veel) minder leutig dan Antonius en Cleopatra – een tragedie – en dat vond ik een verademing: vorig jaar was Nieborg wat mij betreft doorgeschoten in zijn lolligheid en had hij een van de aangrijpendste stukken van Shakespeare om zeep geholpen. Bijna op de kop af een jaar geleden schreef ik daar over.
Wintersprookje was dan minder leutig dan Antonius en Cleopatra, maar daar stond tegenover dat het vlakker was, ‘vertellerig’; er gebeurde minder en Vadertje Tijd (Dick van Veen in een van zijn geweldige rollen) moest nogal wat aan elkaar praten.
Op zich werkte dat: op een gegeven moment vertelde Time (zoals Vadertje Tijd heet in het Engelse origineel) dat we twintig jaren verder waren en in Bohemen. Oké, daar gingen wij als toeschouwers moeiteloos in mee.
Wat dan niet werkte – en zelfs verwarring kon scheppen – was dat je vanuit dat perspectief van twee decennia verder in de tijd ineens weer terugging naar twintig jaar terug (door Nieborg weergegeven door de acteurs in zwart-wit te laten opkomen). Wat de meerwaarde was van deze ’terugswitch’ was mij niet duidelijk. Het leek voor voor veel mensen die het stuk niet gelezen hebben (het merendeel, lijkt me) nogal verwarrend.
Verder vonden wij in het openluchttheater van Diever terug wat wij er al bijna veertig jaar zoeken en vinden: een gemoedelijke sfeer, de duisternis die zich langzaam over het bostheater legt als een doorlatend en toch beschermend dak, de grappen en grollen die de stukken sinds 2000 (het jaar dat Jack Nieborg aantrad als regisseur) kenmerken, de nachtvlinders die als extra figuranten om de spelers heen wervelen, de weemoed dat de zomer nu echt voorbij is en als het ware in de eb van het wegstervende slotapplaus mee wordt gezogen tot achter de horizon.
Over dat slotapplaus gesproken: standaard krijgt het stuk in het openluchttheater van Diever een staande ovatie en dat was de acteurs en actrices meer dan gegund, maar ik voelde iets in mij wringen: in de loop der jaren heb ik geconstateerd dat de staande ovatie aan inflatie onderhevig is. Ooit was die bedoeld voor een uitzonderlijk goed uitgevoerd toneelstuk of een buitengewoon goed gebrachte voorstelling. Maar vandaag de dag wordt elke opvoering getrakteerd op een staand uitgebracht applaus. ‘Géén staande ovatie is tegenwoordig het vermelden waard’ kopt theaterrecensent van De Volkskrant Gidi Heesakkers dan ook terecht.
Maar goed, dat mocht de pret niet drukken. Ik had weer een geslaagde avond gehad. De komende dagen ga ik The Winter’s Tale in het Engels uitlezen. Ik ben inmiddels gevorderd tot Akte 2. En volgend jaar gaan we gewoon weer naar Diever. Wij gaan dan ons 40-jarig ‘Dieverbezoekjubileum’ vieren.