Wat ik met Oostende heb

Het stationsgebouw van Oostende, zoals ik het indertijd (1980 en 1981) niet gezien heb, omdat ik binnenin het terminusgebouw bleef (Waarom eigenlijk? Waarschijnlijk omdat de tijd tussen aankomst met de trein en vertrek met de boot naar Dover te kort was).

Vandaag (25 juni 2023) lees ik – vast weekendritueel – het Volkskrant-magazine. Daarin staat in ‘Stadsgids’ – vaste rubriek – een stuk over Oostende. Alleen die naam al voerde mij terug naar de zomer van 1980; ja, dames en heren, dat is maar liefst 43 jaar geleden. Iemand die aan dat jaar actieve herinneringen heeft, heeft een respectabele leeftijd, dat kan niet anders…

In die zomer ging ik namelijk met mijn Grote Broer naar Londen en in die dagen ging dat nog met de veerboot. Wij hadden bij de N.B.B.S. (voor de kijkertjes die later hebben ingeschakeld: in de jaren tachtig van de vorige eeuw was dat een reisorganisatie voor jongeren – en daar mocht ik mij toen nog toe rekenen…:-) een trein/bootarrangement geboekt via Oostende en Dover en van daar per trein naar Londen.

Tijdens die allereerste reis naar Londen in 1980 maakte ik kennis met Rimbaud, via de voortreffelijke biografie van Enid Starkie over de poète-voyant (dichter-ziener).

Wat mijn relatie tot Arthur Rimbaud voor mij extra interessant maakte, was dat er toen enkele opvallende overeenkomsten waren tussen de grote dichter uit Charleville en de iets minder grote dichter (toen nog) uit Tietjerk: we waren beiden zeventien, alle twee dichter (al was hij wat beter dan ik…) en beiden gingen we, in gezelschap van een ouder iemand (in mijn geval mijn broer), via Oostende naar Engelands hoofdstad.

En de beide broers Degen verloren zich dan wel niet in zulke uitspattingen als de Franse dichters (naast Rimbaud was dat Paul Verlaine), want die dronken absint en rookten opium en hasjiesj, maar in de Londense pubs lieten ook wij ons niet onbetuigd… (terwijl ik daarmee destijds als zeventienjarige in overtreding was volgens de Engelse wet – en dat gaf een licht spannend tintje aan onze braspartijen)

Tot dat moment had ik nog niets van Rimbaud gelezen, maar intuïtief voelde ik aan dat deze dichter mij zou aanspreken. En dat klopte helemaal. Na die vakantie in Londen ging ik naar Frankrijk, las er de biografie van Starkie en kocht er mijn eerste dichtbundel van het wonderkind uit de Ardennen. En was meteen verkocht.

Hoewel ik nog lang niet alles begreep (mijn kennis van het Frans was – logisch – nog niet op het huidige peil), bliezen de raadselachtige zinnen van de Illuminations (een bundel prozagedichten van Rimbaud) mij onmiddellijk omver.

Ik las toen ook Le Bateau Ivre, het laatste gedicht dat Rimbaud componeerde in de strakke vorm die werd voorgeschreven door de Parnasse-beweging waar Rimbaud aan het begin van zijn carrière grote bewondering voor had; daarna zou hij zich van het strakke, knellende keurslijf van de vormvastheid bevrijden (en de Parnassiens gaan bespotten, zoals hij bijna iedereen zou gaan bespotten die hij kort daarvoor nog mateloos bewonderd had).

Na al die jaren vind ik het misschien wel het mooiste gedicht van Rimbaud en, vooruit, in één moeite door, het mooiste gedicht uit het Franse taalgebied.

Juist door de spanning van de strakke versvorm, de – jawel – exuberantie van verrassende en bevreemdende beelden en de (tot mislukken gedoemde) hang naar vrijheid verlenen het gedicht zijn charme.

En ‘Het dronken schip’ bevat prachtige regels als:

*Et j’ai vu quelquefois ce que l’homme a cru voir! (En soms zag ik wat de mensheid meende te zien)

*J’ai heurté, savez-vous, d’incroyables Florides (Ik stootte, weet u, op fantastische Florida’s)

*Je regrette l’Europe aux anciens parapets! (Ik verlang terug naar het Europa met zijn oude omwalling!)

Hoewel het gedicht al anderhalf eeuw oud is, is het prima te lezen (mits je uiteraard beschikt over een uitgebreide woordenschat in het Gallische dialect).

Maar goed, wie leest er nog Frans (laat staan Franse poëzie?) in dit land? (‘Nou niet zuur worden, opa, het ging juist zo goed!’)

Maar goed, revenons à nos moutons, zoals de Fransen zeggen, laten we terugkeren tot datgene waar we het over hadden: Oostende. Ik heb in 1980 en 1981 alleen de stationshal kort bekeken, maar zo te zien is het centrum van Oostende zeker de moeite waard. Wie weet kom ik er ooit nog eens terug.

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *