Het is Boekenweek (9 t/m 18 april 2022), dus moeten we het hebben over lezen – en schrijven, de andere kant van de spiegel waardoorheen lezer en schrijver naar elkaar kijken.
In de zaterdagkrant (9 april 2022) van De Volkskrant staat een aantal artikelen in het teken van de week waarin de in papier gevatte ziel van schrijvers centraal staat.
Ik kom daarin het volgende artikel tegen van Emy Koopman (nooit van haar gehoord; shame on me?). Het is een ‘een brief aan de ploeterende, debuterende schrijver. Aan wie nog geen naam heeft, maar die hoopt te krijgen’.
Koopman heeft het in ‘Aan de debuterende schrijver: schrijf en droom, maar houd wel rekening met tuimelkruid’ over een onderwerp dat wel vaker ter sprake komt in het literaire katern van De Volkskrant: de wanhopige pogingen van de naamloos voortploeterende schrijver om zich uit de grauwe anonimiteit te verheffen.
De geijkte weg is (natuurlijk) om een manuscript met begeleidende brief en synopsis van je geesteskind aan een gerenommeerde uitgeverij op te sturen. En dan maar hopen dat je opgemerkt wordt. Je moet dan wel geduld hebben, want ik weet uit ervaring dat een antwoord maanden op zich kan laten wachten.
Ik heb zelf eens ruim zeven maanden moeten wachten op de meest clichématige standaardafwijzing die je je maar kunt voorstellen: ‘Uw werk past niet in ons fonds. Het spijt ons dat wij u niet positiever kunnen berichten. Wij wensen u succes bij uw verdere pogingen.’ Neem van mij aan dat de woorden die je dan de ether in slingert, eh, literair niet heel erg gepolijst zijn…
Je manuscript belandt na ontvangst op een zogenaamde slush pile, een stapel met ongevraagd naar een uitgeverij opgestuurde manuscripten. Je zou het ook het massagraf van voortijdig verongelukte schrijvers kunnen noemen, want vaak genoeg hoor je helemaal niks van een uitgeverij en wordt van de inzendende auteurs niets meer vernomen.
Deze nogal arrogant aandoende houding komt natuurlijk voort uit de luxepositie waarin uitgeverijen verkeren: ze worden overspoeld door manuscripten, dus ze kunnen het zich veroorloven gewoon niet te reageren; ze hebben toch wel genoeg talent om uit te putten.
Om beginnelingen niet helemaal te ontmoedigen publiceert de website Schrijven online trouwens een topvijf van auteurs die uit de slush pile zijn gevist en nu succesvolle schrijvers zijn. Het kán dus, maar het blijven witte raven.
Zelf verkeer ik ook al vele jaren in het niemandsland tussen anonimiteit en gepubliceerd zijn. Goed, ik heb eind 2013 (achtenhalf jaar geleden alweer, oei!) mijn debuutroman De geluksverdeling gepubliceerd bij een uitgeverijtje in Groningen, maar daar zijn misschien 150 exemplaren van verkocht en ik heb in welgeteld één regionale krant een recensie gekregen met een magere waardering van drie sterren (van de vijf). Dat schiet dus niet op en in feite verkeer ik in dezelfde positie als de nog niet gepubliceerde auteur die een onderkomen zoekt voor zijn eersteling.
‘Het gaat om het streven, het gaat om het scheppen, het gaat om het schrijven’, zo eindigt Emy Koopman haar verhaal. Ja, ja, het zal allemaal wel, maar hoe je het ook wendt of keert, je wilt als nog niet uitgegeven schrijver maar één ding: gepubliceerd worden.
Maar het spreekwoord ‘vele varkens maken de spoeling dun’ geldt in schrijversland als nergens anders en de kans is dus levensgroot dat je je hele leven blijft dromen en hopen op dat gelukzalige moment: je boek in druk zien én daar ook nog genoeg mee verdienen dat je je echt financieel onafhankelijk schrijver mag noemen.
Ik loop inmiddels tegen de zestig en het wordt wellicht steeds beklagenswaardiger te blijven hopen op een schrijverscarrière, maar het is nog steeds niet verboden een droom te blijven koesteren. En ondertussen blijf ik gewoon doorschrijven…