Vandaag (7 mei 2024) besloot ik met mijn vrouw voor een vogelkijksessie naar het Gemaal Onnerpolder te gaan (toeval: op de kop af vier jaar geleden was ik daar ook naartoe gegaan). Oftewel: zij ging met haar gemaal naar een ander gemaal (‘Oei, papa, dat is een érg slechte grap!’ Ik hóór het mijn zoon gewoon zeggen. Maar ja, vaders zijn op aarde om slechte grappen te maken, dus ik vind als vader dat deze kan.)
Indertijd had ik wat schuldbewust geschreven:
‘Het was alweer te lang geleden dat ik er met verrekijker en vogelgids op uit was getrokken om vogels te spotten. Je kunt jezelf tijden lang wijsmaken dat je honderd andere dingen te doen hebt waardoor je niet aan vogelen toekomt, maar dat is als je eerlijk bent gewoon onzin, luiheid, laksheid, want als je jezelf er even toe zet, is het geweldig.
Je bent bij het vogels kijken heerlijk in de open lucht en de dagelijkse beslommeringen blijven even buiten het natuurreservaat. De wijzers van de klok bewegen anders, krijgen de lome vleugelslag van de blauwe reiger. Mensen, wat had ik dit gemist! Maar dat merkte ik nu pas, nu ik het weer deed.’ Ook een jaar later voelde ik mij genoodzaakt met een vergelijkbare verontschuldiging mijn weblogbijdrage te openen.
Iets dergelijks hoef ik dit keer niet te doen, want ik had nu binnen een maand drie keer een ornithologisch uitstapje gemaakt: rondom vogelkijkhut Diependal, in De Onlanden en nu dus in de Onnerpolder (en als ik mijn wandelingen in het Thüringer Wald van vorige week meetel – waarbij ik rode wouwen en een grote lijster had gespot en een slechtvalk en verscheidene Europese kanaries had gehoord – zelfs zes keer).
Het is met vogels kijken net als met backpacken, zoals founding father van de Lonely Planet-gidsenreeks Tony Wheeler eens aangaf; tijdens een vraaggesprek was zijn antwoord op de vraag ‘What’s the best advice you’ve ever been given?’: ‘Just go, do it’. En zo is het met vogelen ook: ga gewoon, al is het maar een uurtje.
De waarnemingen die mijn vrouw en ik dit keer deden waren niet echt spectaculair, maar voor ons zeer de moeite waard: drie lepelaars, twee steltkluten, vijf gewone kluten, zes wulpen, een rietgors, enkele rietzangers, een snor (die wij zagen én hoorden; vooral dat laatste een geweldige gewaarwording) en aan het eind van onze twee uur durende vogelkijksessie nog een paartje geoorde futen, waarbij een van de ouders twee pullekes op de rug droeg. En bij het wegrijden zagen we nog een gele kwikstaart.
Mijn volgende reisdoel voor vogelkijken zal waarschijnlijk Ezumakeeg zijn; ik had daar lang geleden de lannervalk gespot, samen met vogelvriend (én professioneel ornitholoog) L… v…. W…
Die zal ik zeker niet te zien krijgen als ik er binnenkort heen ga, maar ik hoop er wel de kemphaan te spotten. Ooit was die in grote aantallen te zien in ons land, maar het gaat slecht met de Philomachus pugnax. En dan denk ik terug aan het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw (ja, dat klinkt héél verweg…): toen zag ik, terugfietsend van mijn school in Leeuwarden naar Tietjerk, in een veld in recreatiegebied De Groene Ster een groep van tientallen kemphanen zag. Maar in De Groene Ster zijn de kemphanen allang verdwenen, net als bijna alle andere weidevogels. In de jaren zeventig was het een vogelbroedreservaat. Later heeft men daar een… golfterrein van gemaakt. Met dank aan het toenmalige gemeentebestuur waarin de PvdA de leidende fractie was…