Zulke auteurs zien we tegenwoordig het liefst: mooi & mediageniek (voor degenen die het nog niet gezien hadden: dit is Susan Smit)
Vandaag (4 mei 2015) bedenk ik dat het al veel te lang geleden is dat ik mijn trouwe lezertjes heb voorzien van een nieuwe digitale column. Twaalf dagen radiostilte! Dan ben je in deze razendsnelle tijden al zo’n beetje doodverklaard. Dus, vooruit, hierbij weer een bijdrage.
In De Volkskrant van deze dag van Dodenherdenking staat een stuk over schrijfster/columniste Hanna Bervoets over de bijna-onontkoombaarheid van een mediatraining voor een hedendaagse auteur.
Werd een schrijver in vroeger tijden wel gezien als een excentrieke eenling die in ‘Ach en weeën! baarde en voor die individualistische houding juist werd gewaardeerd en geprezen, vandaag de dag moet een auteur mediageniek zijn, grossieren in soundbites en een handvol oneliners altijd wel paraat hebben. In een tijdsgewricht waarin de hijgerigheid van een programma als De Wereld Draait Door het tempo lijkt te bepalen, staat bedachtzaam formuleren en langer nadenken over je antwoord dan een seconde gelijk aan ‘ongeschikt’ voor t.v.
Dan ligt het in de lijn dat schrijvers een mediatraining gaan volgen, om niet bij een interview te vervallen in onsamenhangend gemompel of gebazel waar geen kijker een touw aan vast kan knopen.Uitgeverijen bieden aan debutanten zelfs cursussen omgaan met de media’ aan.
Maar als ik dan lees dat ene Jurgen Latijnhouwers, ooit redacteur bij Pauw & Witteman, nu mediatrainer voor Talent Kitchen, ijskoud zegt tegen Bervoets: ”Interessant! Maar dat plot kun je voortaan weglaten; dat boeit niemand. Vertel me nu eens hoe je op het idee kwam.’, dan zou ik als schrijver zeggen: ‘Bekijk het maar. De plot is wezenlijk onderdeel van mijn boek en als dat niemand interesseert, dan is dat jammer, maar dan ga ik verder ook niks over mijn boek vertellen.’
Latijnhouwers raadt auteurs aan ‘zich voor te bereiden op de dingen die journalisten steevast zullen vragen. Bij non-fictie is dat: wat kunnen we van dit boek leren? Bij fictie is het: zit er iets persoonlijks in je boek? Een journalist vraagt zelden wat een personage allemaal beleeft. Want het publiek wil weten of de schrijver zelf ook zo’n vader had, of wat hij heeft met het onderwerp depressie. Wil een schrijver daar helemaal niets over zeggen, dan raad ik aan geen interviews te doen.’
Als ik non-fictie zou schrijven, zou ik zeggen: ‘Ik weet niet of je wat van mijn boek kunt leren, maar als je iets wilt opsteken, moet je een leerboek over een onderwerp kopen. En als ik fictie zou schrijven (wat ik doe), dan zou ik antwoorden: ‘Het is totaal niet interessant of er iets persoonlijks in mijn boek zit; het enige wat van belang is, is of ik het zo heb opgeschreven dat de lezer denkt: ‘Ik weet niet of die man dat allemaal zelf heeft meegemaakt, maar hij heeft het in ieder geval zo geformuleerd dat ik dat wel geloof.’
Een van de ‘valkuilen’ waar een andere spin doctor-voor-schrijvers de letterkundige voor wil behoeden is de vraag in hoeverre zijn boek autobiografisch is. De eeuwige vraag, totaal niet van (literair) belang, maar altijd weer opduikend als een leviathan – en even onuitroeibaar. Op de een of andere manier willen mensen altijd maar weer weten hoeveel uit het persoonlijk leven van de auteur in zijn boek zit. Alsof dat persoonlijke leven zo interessant is.
Ikzelf vind die vraag niet van belang: volgens mij is het enige wat de lezer zou moeten bezighouden: heeft de schrijver het zo neergeschreven dat ik het geloofwaardig vind?
En verder wil ik zo weinig mogelijk weten over zijn persoonlijke leven, maar wel zoveel mogelijk over zijn second life; dat van zijn personages.