Gisteren (13 april 2015) stond er op de opinie-pagina van De Volkskrant dit artikel met de titel ‘Zonder Duits en Frans redt Nederland het niet’. Het is geschreven door Yvonne Schoolmeesters (zo’n naam verzin je niet voor een lerares! – AD -), docent Frans en decaan aan het Valuascollege in Venlo.
Als doctorandus in de Franse taal- en letterkunde en zoon van een gewezen leraar Frans zou ik het graag met haar eens willen zijn, maar het lukt me niet; je kunt je namelijk afvragen of haar betoog een werkelijkheid beschrijft of dat het wensdenken is. Nederland lijkt het namelijk prima te kunnen stellen zonder Frans. Al jarenlang.
Begrijp me goed, ik ga hier geen klaagzang aanheffen over de teloorgang van het Frans in de Lage Landen. Dan ben je een soort Don Quichote die tegen windmolens vecht.
In de 19e eeuw was Frans de taal van de Nederlandse adel (een van de redenen dat ik Couperus’ romans nog steeds met veel plezier lees), maar in de 20e eeuw is ‘la plus belle langue’ in ons land steeds meer verdrongen door het Engels en anno 2015 zo’n beetje gemarginaliseerd tot een vak dat vrijwel iedereen na het derde schooljaar vrolijk laat vallen.
Dat het Frans steeds minder geliefd is geworden in Nederland, is een natuurlijke ontwikkeling. Die kun je leuk vinden of niet, maar je verandert er niets of nauwelijks iets aan.
Ik heb zelf nog een blauwe maandag voor de klas gestaan als docent Frans. In die korte tijd merkte ik al hoe massaal (en massief) de desinteresse was voor de taal die leerlingen verveelde, met zijn conditionnel en zijn plus-que-parfait. Vervelend voor een (beginnende) docent Frans, maar hoe wil je dat tij keren?
‘De secties Duits en Frans vechten elkaar de tent uit, terwijl bedrijven om talenkennis zitten te springen’, luidt de ondertitel van het opiniestuk. Om dit te staven, schrijft Schoolmeesters:
‘Vol ijver toonden professionals van Rabobank en Strukton door middel van schijfdiagrammen aan hoe noodzakelijk kennis van de Franse taal is, met name bij Europese instellingen en in de topsectoren van de Nederlandse industrie (watermanagement, food- en agribusiness).’
Het zal wel, maar ik heb er de afgelopen tijd niets van gemerkt tijdens mijn (langdurige) zoektocht naar een baan waarbij gedegen kennis van het Frans een must, pardon, une obligation was.
‘Geef scholen de middelen taalassistenten aan te nemen en contacten op te bouwen met native speakers die zorgen voor de couleur locale in de lessen. Maak dat leerlingen en studenten ondergedompeld worden in de cultuur en literaire tradities van onze buren. Zo kan liefde voor taal gedijen en ontstaat bij jonge mensen zelfvertrouwen om zich vrijelijk te bewegen in Europa. Dan vinden zij als vanzelf de weg naar het bedrijfsleven.’
Schoolmeesters’ redenering: verlevendig het vak Frans, laat de leerlingen in aanraking komen met ‘echte’ Fransen en hun liefde voor de taal zal aangewakkerd worden. Zich als echte global villagers gedragend en zich vrijelijk door Europa bewegend (dat doen ze toch wel) zullen deze leerlingen zich ook van het Frans gaan bedienen en zullen de vacatures bij Strukton en de Rabobank (en bij andere instanties die werknemers met Franse kennis nodig hebben) vanzelf ingevuld worden.
Ik help het Yvonne hopen, maar stiekem blijf ik zitten met ‘mon atroce scepticisme’, waar Arthur Rimbaud het over had in een van zijn Illuminations.
O ja: omdat bijna niemand in dit land nog Frans kan verstaan/lezen, zal ik de titel van dit stuk even voor jullie vertalen: Is Frans een taal die aan het verdwijnen is?