Een bekend dilemma voor een kunstenaar die tegelijk ouder is: hoe breng ik mijn scheppende ik in harmonie met mijn opvoedende ik? Een tweestrijd die ik maar al te goed ken.
Ik kom vandaag (24 maart 2023) het artikel ‘Hoe leid je een creatief leven als je wordt opgeslokt door de kinderen?’ van Anna van den Breemer tegen bij de digitale versie van De Volkskrant. Het is een thematiek die Van den Breemer nogal bezighoudt, getuige de openingsalinea op de landingspagina van haar website: ‘Als journalist schrijf ik graag over ouderschap, opvoeden, de balans tussen werk en privé, carrière, emancipatie en zelfontwikkeling.’
Van den Breemer schetst de balanceeract die ouders met kunstzinnige aspiraties elke dag weer moeten opvoeren: ‘Vooral bij moeders, die nog altijd het leeuwendeel van de taken thuis op zich nemen, is de spanning tussen zorgen en creëren groot (…) het is al lastig genoeg om een moment voor jezelf te vinden, laat staan om tijd te reserveren voor schrijven, schilderen, beeldhouwen, handwerken of iets anders. Hoe pak je dat aan?’ Oftewel: het lichamelijke kind kan je geesteskind behoorlijk in de weg zitten.
Tsja, ik ken dat: zelfs als je geen artistieke ambities koestert, is al constant het schipperen met je tijd, laat staan als je het onzalige idee hebt opgevat om boeken te gaan schrijven. Dan moet je elke vierkante centimeter vrije tijd optimaal benutten. Zo kwam ik ertoe, vele jaren geleden, om daarover het volgende aforisme te schrijven:
‘Ik voel verwantschap met de Japanse boer hoog in de bergen die intensief en met veel overleg het smalle lapje grond dat hem ten dienst staat moet bebouwen: evenzo moet ik het smalle reepje vrije tijd dat mij nog ter beschikking staat exploiteren!’
Ik ben op hoge leeftijd (bijna 41) vader geworden en een van de redenen – en misschien wel de hoofdreden – is dat ik bang was dat ik nooit meer zou kunnen schrijven als ik eenmaal een kind had. Ik wist toen: een huis kun je verkopen, van baan kun je wisselen en zelfs van je vrouw kun je af, maar een kind heb je een leven lang.
Ondanks die aarzeling zei ik volmondig ja tegen mijn andere ik die een vurige kinderwens had. Ik daagde mezelf toen ook uit: zo, ik was schrijver? Oké, prima, dan moest ik dan maar eens laten zien dan. Als schrijven dan zó belangrijk voor mij was, dan zou ik toch wel schrijven, dwars door alle belemmeringen heen. Daarbij bedacht ik dat het schrijven, naarmate het drukker geworden was in mijn leven, steeds serieuzer voor mij geworden was. Oftewel: als mijn kersverse vaderschap mij afhield van het schrijven, dan was het blijkbaar niet belangrijk genoeg voor mij.
Goed, mijn zoon werd geboren en binnen twee uur na zijn teraardekoming schreef ik mijn eerste aforisme. Het lijkt wat kinderachtig dat ik zo krampachtig aan mezelf moest bewijzen dat ik het schrijven er echt niet aan zou geven, nu hij in mijn leven gekomen was, maar ik had dat op dat moment blijkbaar nodig.
Dat was trouwens het enige moment dat ik aan mijzelf moest bewijzen dat ik het schrijven met de komst van mijn zoon echt niet op zou geven. In de jaren daarna is wel gebleken dat zeker hij het niet was die mijn schrijverscarrière heeft gefnuikt.
Hieronder staat mijn gedicht ‘De stilte voor…’ waarin ik mijn twijfels uit hoe ik mijn vaderschap zou kunnen combineren met mijn schrijverschap:
De stilte voor…
‘Je toekomstig kind
moet je geen zorgen baren’,
schertste mijn vriend.
‘Pak elke stilte
die hij je gunt.’
En ik hoorde van verre
het aanzwellend
dag- en nachtgeblèr
van mijn zoon
die een hele kudde
schuwe gedichten
alle kanten op joeg.
In de luwte
voor die storm denk ik:
Hoeveel werk
laat mijn kind
mij ongeschapen?
Nu mijn jongen
te slapen ligt
kom ik tot rust
in zijn ademhaling.
Ik ga mee
in zijn geruisloze groeien.
Ik ga die stilte
echt niet bekrassen.
© André Degen