Drie dagen geleden alweer (11 december 2024) hoorde ik, op weg naar mijn werk, op NPO 1 dat de Voyager 1, inmiddels op 25 miljard kilometer van de aarde, een signaal heeft uitgezonden dat is opgevangen door de zend-enontvangamateurs van ‘CAMRAS, de vrijwilligersorganisatie die de radiotelescoop in Dwingeloo gebruikt, onderhoudt en beheert’, aldus een bericht op RTV Drenthe.
Dit nieuwtje was voor mij een goede aanleiding om mijn onvolprezen prachtgedicht ‘Radiotelescoop’ nog eens onder de aandacht te brengen. Door grote drukte (tsja, een schrijver/dichter die niet van zijn pen c.q. zijn toetsenbord kan leven moet allerlei ander werk doen om geen ‘hongerkunstenaar’ te worden…) kom ik daar nu (14 december 2024) pas toe.
Ik schreef ‘Radiotelescoop’ indachtig mijn wandelingen op de Dwingeloosche heide die ik lang geleden – ik was zes of zeven – met mijn ouders maakte. Toen klonk daar in de zomer nog de prachtige triller van de wulp boven de van hitte blakende heide. En ik zag er mijn eerste adder. Hij had een zilverglimmend vel en op zijn rug liep het kenmerkende zwart v-zigzagpatroon. Voor die slang was ik niet bang. Wel had ik toen een onbestemde angst voor die rare, schuin naar de hemel gerichte megaschelp.
Radiotelescoop
Lopend over de Dwingeloosche heide
wees mijn vader mij op een soort enorme schelp.
Was dat een ruimteschip?
Nee, maar het had er wel mee te maken:
Dat ‘was een heel groot oor’
waarmee hele knappe mensen
voor ons signalen proberen op te vangen
uit het heelal.’
Vele jaren daarna bedacht ik:
Er is nog nooit een kosmische boodschap ontcijferd.
Hoe lang moeten wij nog wachten
op een begrijpelijk bericht
van buiten onze sferen?
Nog weer veel later -mijn vader was inmiddels,
begonnen aan zijn ruimtereis –
bedacht ik:
Ons bestaan is,
bij het heengaan van dierbaren,
een leven lang speuren naar
een hoopgevend teken
uit het stille heelal.
© André Degen