Droefgeestige duif

Deze duif stapt parmantig voort, maar die ik in Hongkong zag zat stilletjes ineengedoken en had niets parmantigs.

Soms is een futiele aanleiding genoeg om een herinnering naar de oppervlakte van ons geheugen te halen. Zo was de foto bij dit artikel in de Franse krant Libération vandaag (3 oktober 2019) over de overlast die duiven in Parijs veroorzaken voldoende om mij terug te voeren naar 1996, toen ik tijdens de zomervakantie in Hongkong was.

Ik was er – ik zou haast zeggen – in ‘de goeie ouwe tijd’: Hongkong was nog een kroonkolonie van Groot-Brittanië en nog niet teruggevoerd onder Chinees gezag (de op handen zijnde overdracht werd in die dagen in Hongkong cynisch ‘Dependence Day’ genoemd, doch dit terzijde).

Het waren de jaren dat ik tijdens de zomervakanties met een rugzak vooral naar het Verre Oosten vloog (het woord ‘vliegschaamte’ moest nog worden uitgevonden): Indonesië, Nepal, Vietnam en China behoorden toen tot mijn vakantiebestemmingen.

Aan een trektocht van Noord- naar Zuid-China plakte ik in die zomer van 1996 een verblijf in Macau (toen ook nog niet in Chinese klauwen, pardon, handen) en Hongkong vast.

In de Pearl of the Orient (wat lange tijd de bijnaam van Hongkong is geweest) had ik mijn intrek genomen in het New Garden Hotel waar ik een kamer toegewezen kreeg op de dertiende verdieping.

Er zaten twee ramen in mijn hotelkamer (hoewel ‘hok’ een passender benaming was): keek je door het ene venster, dan kwam je blik meteen tot stilstand tegen een muur waaruit een airco-installatie stak.

Bovenop dat koelelement zat een verfomfaaide, droefgeestige duif. Ik had hem niet zien aankomen of neerstrijken, ineens zat hij daar. Stil, ineengedoken. Hij deed me denken aan een uit de koers geslagen stormvogel die aan dek van een oceaanstomer even op adem komt.

Wat me opviel was de trieste aanblik die het beest bood. Het leek of de vogel voorvoelde dat het binnenkort afgelopen zou zijn met hem. Kwam het door zijn verfomfaaide verenkleed? Deels, maar meer nog door de treurige blik die de vogel in mijn richting wierp. Die had iets gelatens, iets lijdzaams. Ik kon me de duif eenvoudigweg niet voorstellen, koerend in een kastanjeboom of, met opgezette krop, om een vrouwtje heen koketterend.

Om mijn onverwachte, nieuwe vriend niet te verschrikken, bleef ik, me zo weinig mogelijk bewegend, aan de tafel zitten waar ik vruchteloze pogingen ondernam om een ansichtkaart vol te schrijven (een bezigheid uit vervlogen tijden, realiseer ik me). Met de minuut scheen het mij belachelijker toe mijn ervaringen in de weidsheid van een wereldstad te willen samenpersen in dat minuscule witte ruitje.  

Ik bleef maar staren naar de duif. Ik had met hem te doen, maar ik kon niks voor hem betekenen. Wat kon ik ondernemen, zonder hem te verschrikken of weg te jagen?

Stel dat ik het gehad had, dan had ik hem graag wat zangzaad toegeworpen, maar het raam ging naar rechts open en rechts van dat venster zat ook de duif op de airco-installatie. Mijn arm had onmogelijk de hoek kunnen maken om het voer zijn richting in te kunnen strooien. En als het me wel was gelukt, had ik hem met die handeling hoogstwaarschijnlijk weggejaagd.

Nota bene in mijn eigen woonplaats werden duiven en masse vergast. Als ik eerlijk was, liet me dat koud. En dan maakte ik mij nu druk om een enkele duif aan het andere eind van de wereld? Daarbij ook nog een die al ten dode opgeschreven leek.

Ik had dat beest, op de een of andere manier, willen laten blijken dat het niet alleen op de wereld was, dat er iemand om hem gaf, maar hoe maak je dat een duif duidelijk?

Lang hebben we elkaar aangekeken, roerloos, zwijgend. Toen moest ik gehoor geven aan de roep van de natuur: al een hele tijd voelde ik dat ik naar de wc moest. Dat zoiets banaals mij nou weer weg moest roepen…

Op een gegeven moment werd mijn aandrang domweg te groot, ik sloop weg. Toen ik terugkwam, was de duif verdwenen.

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *