De man die verpest werd door poëzie


Menno Wigman

Het was een wrange afsluiting van de Poëzieweek en poëtisch gezien een beroerd begin van de nieuwe maand: op 1 februari overleed de dichter Menno Wigman op 51-jarige leeftijd.

Ik heb Menno niet echt gekend, hooguit een paar zinnen met hem gewisseld in het voormalige café Marleen in mijn woonplaats Groningen, toen wij daar een poëtische avond nazaten. Veel zinnigs kan het niet geweest zijn, want we waren toen beiden niet meer helemaal helder.

De aanleiding voor ons mini-gesprekje was een jonge vrouw op wie Menno zijn begerig-dronken oog had laten vallen. Zij was niet van zijn aandacht gediend en kwam daarom bij mij ‘schuilen’ (of ze daar veilig was is een heel ander verhaal, maar daar gaat het hier nu niet om).

Kortom: we waren weer op bekend terrein, want waar dichters zich bewegen, zijn dronkenschap en charmeren nooit ver uit de buurt.

En ik heb Menno eens benaderd, in het jaar Onzes Heeren 2002, tijdens een zogenaamde Literaire Lunch in de Oosterpoort in mijn geliefde woonplaats.

‘Ik heb kortgeleden deze bundel (Zwart als kaviaar – AD -) van je gekocht…, begon ik toen.’ Waarop Menno droog aanvulde: ‘O, en nu wil je je geld terug?’

Ik kon hem geruststellen: ik kwam alleen een handtekening bij hem ophalen. En die wilde hij achterlaten in zijn tweede bundel.

Voor mij was Menno Wigman een van de beste hedendaagse Nederlandse dichters. Als eerbetoon citeer ik daarom twee gedichten van hem.

Daarbij ontkom ik er haast niet aan zijn voorschot-op-de-dood-gedicht Intensive care te kiezen. Dat is mooi, maar ontroerender vind ik Oudste zoon. Dat zet ik daarom onder Intensive care.

En, o ja, de titel van deze weblogbijdrage is een toespeling op de regel ‘Mijn leven is door poëzie verpest’ uit Misverstand, het openingsgedicht van Zwart als kaviaar.

Intensive care

Twee weken in mijn eigen graf gekeken,
zo diep dat ik het haast begeven had.
Mijn hart was op, mijn borstkas stond op breken,
ik vocht verward, verweesd en afgemat,
een nietig schaakstuk uit de Rubáiyát,

toen worstelde ik me weer naar het leven.
– Een droom binnen een droom, een flits, ik zag
het natte graf dat mijn geboorte was
en zwom naar licht dat kwistig droop van licht.

Twee weken in mijn eigen graf gekeken,
zo diep dat ik het grondwater zag staan –
mijn borstkas blafte, o, ik ging eraan.

Twee weken in mijn eigen graf staan staren.
De dood die, toen ik keek, van water leek.

© Menno Wigman

OUDSTE ZOON

De diepe zomer stelde niet gerust.
Er hing een afscheid in de lucht
toen wij daar stonden in die kluis,
koel en donker, zonder woorden
voor de waarde van legaten
en het polshorloge dat ik later…

Mijn vader leek goed voorbereid.
‘Als ik er niet meer ben,’ klonk het
monter, ‘komt dit vast van pas.’
En onbeholpen als altijd mat ik
mezelf een scheefgebogen glimlach aan,
betuigde hem alvast mijn dank en zag

mezelf toen in een stijve aula staan,
wit van verwijt dat ik nooit eerder,
nooit genoeg. Zeg het, zeg het hem nu.
Bedreven keek hij door mijn zorgen heen.
Zijn stoere woorden stelden niet gerust
Er hing een afscheid in de lucht.

© Menno Wigman

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *