
Vandaag (30 januari 2025) staat culinair journalist en docent Onno Kleyn met zijn column/recept (zie hierboven en niet de online versie waarin zijn collega Loethe Olthuis als auteur staat vermeld en waarin Kleyn alleen voor het beeld verantwoordelijk zou zijn) in de rubriek Volkskeuken in De Volkskrant. In het begin van zijn column mijmert Onno Kleyn over het feit of zijn ‘kokerij’ een voortzetting zou zijn van het ‘fikkie stoken uit mijn jeugd’; tenslotte vallen beide activiteiten onder de noemer ‘spelen met vuur’. Door Kleyns korte overpeinzing aan het begin van zijn column moest ik terugdenken aan mijn eigen fikkie stoken, lang, lang geleden.
Het zal rond mijn zesde geweest zijn dat ik voor het eerst meeging met Grote Broer. Ons ouderlijk huis destijds stond in Leek, een dorp onder de rook (no pun intended) van de stad Groningen. Mijn broer en ik behoorden duidelijk niet tot de rubbertegelgeneratie, want mijn ouders lieten ons gewoon begaan, terwijl ze volgens mij wel wisten wat wij uitspookten op de braakliggende terreinen ten westen van de Nijenoertweg (nu geheel bebouwd). Let wel: ik was zes en mijn broer was negen.
In mijn gedicht ‘Jeugdvuur’ heb ik geprobeerd de sfeer die rond die vuurtjes hing weer te geven:
Jeugdvuur
Ik ben
assistent-brandmeester
zoek takjes waarmee Grote Broer
een skelet bouwt van mikado
voor de vlammen.
De beschaving houdt op
bij huizen in aanbouw.
Achtervolgers op dwaalspoor
prairies achter.
Ik houd de wolven
met een vuurstok op afstand.
In de regentijd
moet het hout in brand
tot de gloed ook van binnen komt.
‘We gaan naar huis’
zegt Grote Broer.
Door natte plaggen op het vuur
maken wij ons onzichtbaar
voor de vijand.
© André Degen





