Mijn vader zoals velen hem gekend zullen hebben: als ‘meester Degen’. Hier staat hij in een klasje in Vierhuizen, waar hij zijn pedagogische carrière begon. Het jongetje helemaal links op de foto lijkt de wijze lessen van mijn vader goed in zich op te nemen.

Vandaag (13 maart 2021) is het precies zeven jaar geleden dat mijn vader overleed. Ja, ik weet het, ik heb op dit weblog eerder over zijn sterfdag geschreven en deze bijdrage zal niet een herhaling van zetten zijn.

Iets waar ik deze dag aan moest denken was dat de beschrijving van de aanloop naar zijn overlijden een soort ‘kroniek van een aangekondigde dood‘ is. Ga maar na: in het najaar van 2013 had mijn vader enkele tia’s gehad. Deze leken, achteraf beschouwd, een vooraankondiging van de hersenbloeding die hem, enkele maanden daarna, fataal zou worden.

Maar er waren meer voortekenen. In de week voor Kerst 2013 gingen mijn vrouw en ik met mijn ouders naar Leer, voor ons jaarlijkse dagje uit. Een van de vaste rituelen tijdens die dagtrip was het bezoek aan een konditorei. Ik weet nog dat mijn vader, meer als vaststelling voor zichzelf dan als mededeling aan het gezelschap waarin hij zich bevond, mompelde: ‘Ik ben langzaam aan het afsterven.’

Op zich natuurlijk een mededeling die kan inslaan als een bom, maar ik herinner mij dat hierdoor – vreemd genoeg – de stemming niet ineens zakte tot een nulpunt. Wel hoor ik mijn moeder, eenmaal terug in de hoofdstraat van Leer, nog tegen mijn vader zeggen, terwijl ze zijn handen liefdevol tussen de hare nam: ‘God, jong, wat zijn je handen koud!’

Nog een voorteken. Tien dagen vóór zijn dood (die op dat moment nog niet voorzien kon worden) begon ik aan een lang gedicht over mijn vader waarin ik hem in gedachten nog één keer meenam naar zijn geliefde tweede vaderland, Frankrijk.

En alsof al deze auspiciën nog niet genoeg waren, presenteerde zich nog een tijdens de jaarwisseling van 2013 naar 2014. Mijn vader zat bij mij op de bank. Op het moment dat de avondklok twaalf keer had geslagen en het 2014 was geworden, hoorde ik mijn vader iets mompelen in de trant van ‘dit zal wel mijn laatste jaarwisseling zijn’. Ik hoorde niet precies wat hij zei en door de drukte en het lawaai die gepaard gaan met het aanbreken van een nieuw jaar, kregen zijn woorden niet de aandacht die ze verdienden. Want het was natuurlijk niet niks wat hij daar op tafel legde. Maar het ogenblik dat ik had kunnen reageren was voorbij voordat ik er erg in had en het zou natuurlijk heel raar en pijnlijk zijn als ik er later die avond nog op teruggekomen zou zijn. Ik liet het dus maar rusten.

De laatste voorbode diende zich aan nota bene op de dag van zijn sterven. Mijn moeder en hij waren die ochtend bezig geweest in de tuin. Veel van betekenis op tuiniergebied had hij niet meer gepresteerd, maar, zoals mijn moeder minzaam zei, ‘ik liet hem maar een beetje aanklooien’.

Tijdens de werkzaamheden in de buitenlucht had mijn vader zijn Nato-jack uitgedaan en aan de deurklink van de garage gehangen. Toen hij daar later in de morgen langs liep had hij, naar zeggen van mijn moeder, gemompeld: ‘Daar kom ik niet meer in.’ Helaas, hoe waar zouden die woorden nog geen halve dag daarna blijken te zijn. Ettelijke uren daarna werd hij getroffen door een hersenbloeding die hem eigenlijk meteen fataal is geworden.

Onlangs heb ik het onderstaande gedicht over hem voltooid. Het gaat over het feit dat hij tijdens zomervakanties ineens helemaal geen Frans meer sprak, hij de leraar Frans die, eenmaal in L’Hexagone, elke gelegenheid aangreep om een beetje Frans te poekelen. Het gekke was dat toen mijn moeder mij dit vertelde ik dit min of meer voor kennisgeving aannam. Pas later zonk dit in en besefte ik ten volle hoe diep tragisch zoiets was voor iemand die zijn hele leven lang zijn ziel en zaligheid had gelegd in het machtig worden van de mooiste taal ter wereld.

Voordood

Mijn vader is een eerste keer
gestorven in stilte
jaren voor hij dat in de ogen
van de wereld deed.

Leraar Frans in ruste
liet hij in zijn tweede vaderland
het bestellen van brood
van de ene op de andere dag
over aan mijn moeder
die de taal van Molière
maar mondjesmaat sprak.

Voortaan hield hij zich
tijdens Franse gesprekken
op de achtergrond.

Ongewild deed hij afstand van
‘la plus belle langue’
waar hij zijn leven lang
ziel en zaligheid in had gelegd.

Ogenschijnlijk zonder slag of stoot
liet hij zich het drs-insigne afrukken
waar hij zich trots mee had gesierd.

Sinds die ruwe degradatie
heb ik hem nooit meer
een Franse zin horen uitspreken.

© André Degen

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *