En alweer gaat bij het uitspreken van een plaatsnaam die wordt aangedaan door de Tour de France een venster open in mijn geheugen, zoals bij een adventskalender als je er een chocolaatje uitpakt, en wordt mij een doorkijkje vergund op een Zuid-Frans landschap en de herinneringen die daar als een ragfijne nevel boven zijn blijven hangen.
Was het afgelopen dinsdag de naam ‘Veynes’ die mij in een verslag over de Tour terugbracht naar het zuiden van Frankrijk, vandaag (4 september 2020) is het ‘Laruns’ waardoor ik met het gemak en de snelheid van een vale gier terugzweef naar de Pyreneeën die oprijzen achter het dorpje dat verder nergens op kan bogen, maar in 2018 aankomstplaats was van de Ronde van Frankrijk.
Culinair journalist en docent (én wijnkenner) Onno Kleyn ‘schrijft met de Tour de France mee’, zoals het heet in het artikel dat al enkele van de speciaal door hem op de Tour toegeschreven recepten prijsgeeft. Dat wil zeggen dat hij voor elke Tour-etappe (eenentwintig in totaal) met een recept komt voor een gerecht dat speciaal is voor de streek waar die dag de wielerkaravaan doorheen voert.
In de inleiding tot het recept vertelt Kleyn over de eigenaardigheden van de streek. Zeer lezenswaardige stukjes die ik elke keer met plezier tot mij neem.
‘Plat du Tour’ heet de artikelenreeks; natuurlijk niet een bijster originele woordspeling, maar dat is niet erg in dit geval, want de titel dekt uiteraard prima de lading en diende zich eigenlijk ook als vanzelf aan.
Kleyn brengt voor de negende etappe tussen Pau en Laruns een recept met gekonfijte eendenbouten, maar daar gaat het mij niet om, hoe lekker dat gerecht ook zal zijn.
Het gaat mij, zoals gezegd, om de naam die mij terugvoert naar de zomervakantie van 2007. Ik was vierenveertig en de trotse vader van een zoon van drie. Ik stond met hem en mijn vrouw op een camping vlakbij Laruns.
Ik weet nog dat ik op de laatste morgen van ons verblijf daar boodschappen in het dorpje had gedaan en terugreed naar de camping. Ik had de Pyreneeën ‘in de rug’ (af en toe keek ik in mijn achteruitkijkspiegel om ze goed in me op te nemen, want – wie weet – kwam ik hier wel nooit meer terug).
Op dat moment had ik Someday van Neil Young opstaan en – zomaar, ik had hem niet zien aankomen – overspoelde mij een golf van weemoed. Nu ken ik veel vaker aanvallen van melancholie, maar er leek op dat moment niet direct aanleiding voor: ik had nog een kleine week vakantie voor de boeg, op de camping wachtten mijn kleuterzoon en mijn vrouw op mij, de dag beloofde schitterend te worden, dus ‘er zat mij niets dwars.’
Of voorvoelde ik toen al dat ik dertien jaar later het cliché ‘Geniet er maar van, want ze zijn zomaar groot’ aan den lijve moest ondervinden en even moest slikken bij de gedachte dat mijn zoon misschien over twee jaar al het ouderlijk nest gaat verlaten?