Vandaag (20 oktober 2019) is het 165 jaar geleden dat Arthur Rimbaud geboren werd. Hè, wie? Tsja, zo gaat dat… Wie kent hem nog?
Ooit begroet als poëtisch wonderkind (op zijn veertiende schreef hij al – soepel lopende – Latijnse verzen) en als voorloper beschouwd van de symbolisten en surrealisten, is de 19e eeuwse Franse dichter Arthur Rimbaud vandaag de dag vrijwel vergeten – zeker in Nederland. Sic transit gloria mundi (Zo vergaat de wereldse roem), zeggen wij dan de Ouden na, jongens en meisjes.
Ik heb eerder over Rimbaud geschreven; altijd vol lof, want sinds ik hem op jonge leeftijd heb ontdekt, ben ik altijd een groot bewonderaar van hem gebleven.
Arthur Rimbaud is – terecht – wereldberoemd, maar als je een willekeurige klas op een middelbare school binnenstapt, zal de naam ‘Rimbaud’ geen bel doen rinkelen. Want ja, wie leest er nog Frans (laat staan Franse poëzie?) in dit land? (‘Nou niet zuur worden, opa, het ging juist zo goed!’)
Hoewel…: een beginnende docent Frans in Nederland vroeg eens dapper of zijn leerlingen Rimbaud kenden. O ja hoor, klonk het van verschillende kanten, die kennen we wel! De debutant begon te glunderen bij zoveel respons. Helaas: zijn leerlingen dachten dat hij op Rambo doelde, de getroebleerde Vietnamveteraan in een serie actiefilms. De startende leraar leraar wist toen niet of hij moest lachen of huilen…
Om Rimbaud op zijn verjaardag te eren, plaats ik hieronder een bekend gedicht van hem, Le dormeur du val (De slaper in de vallei):
Le dormeur du val
C’est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D’argent; où le soleil, de la montagne fière,
Luit: c’est un petit val qui mousse de rayons.
Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort; il est étendu dans l’herbe, sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut.
Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme:
Nature, berce-le chaudement: il a froid.
Les parfums ne font pas frissonner sa narine;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine
Tranquille. Il a deux trous rouges au côté droit.
[Vertaling uit De Revisor, jaargang 10]
De slaper in de vallei
Een opening in lover waar een beek in zingt
die flarden zuiver zilver vasthecht, onbesuisd,
aan gras; van bovenaf de fiere bergen blinkt
de zon: een klein rivierdal dat van stralen bruist.
Een jong soldaat, met open mond, bloot hoofd en nek
die is verscholen in een fris blauw veldkersbad,
slaapt; uitgestrekt in gras en onder hemeldek,
bleek in zijn groene bed waarop het daglicht spat.
Hij slaapt; rond voeten gladiolen. Als een knaap
die glimlacht in zijn ziekbed, lacht hij in zijn slaap:
Natuur, schenk koesterende warmte: kou lijdt hij.
De zware geuren doen zijn neusvleugels niet trillen;
hij slaapt zacht in de zon, zijn hand rust op de stille
borstkas. Twee rode gaten in de rechterzij.