William Faulkner achter zijn typemachine.
De auteur van, onder andere, Absalom! Absalom!
stond niet bepaald bekend om zijn vaderlijke betrokkenheid.
Vandaag (2 september 2018 lees ik een interessant artikel in het Volkskrant-magazine van dit weekend:’Stil! Papa moet schrijven!’ Het gaat over de (vermeende) onverenigbaarheid van schrijver- en ouderschap. Bij zoiets spits ik de oren, want dat slaat ook op mij.
Rutger Lemm (nóóit van die beste man gehoord, overigens, maar hij blijkt voormalige comedian bij Comedy Train en scenarioschrijver te zijn) beschrijft de worsteling die de schrijver kent wanneer hij vader wordt. Een auteur moet geheel opgaan in zijn oeuvre, zo luidt een wel vaker gehoorde stelling, in zijn hoofd (en in zijn huis) is daarom geen plaats voor een kind. En als dat kind er dan wel komt, gaan er dus zaken conflicteren.
Lemm voert enkele voorbeelden op van romanciers die wel kinderen op de wereld hebben gezet, maar er vervolgens niet of nauwelijks naar omkeken. ‘Altijd werken’ was de simpele verklaring van Thomas Claus voor het gebrek aan aandacht dat hij van vader Hugo kreeg.
Neem dan geen kinderen! lijkt een logische reactie op zoveel gebrek aan belangstelling van de auteur-vader voor zijn kroost. En dat doen veel schrijvers dan ook. Richard Ford, die ooit een soort tien geboden voor de schrijver opstelde, laat er geen misverstand over bestaan hoe hij denkt over een combinatie van het schrijver- met het ouderschap. Regel 2 van zijn voorschriften voor de schrijver-in-spe luidt onomwonden: ‘Don’t have children.’ Mmm.
Lemm ondervangt het ‘probleem’ dat hij een (klein) kind heeft door in de adempauzes die zijn zoontje hem laat snel iets te schrijven. Noodgedwongen zijn dat korte stukjes (wat dat betreft kan Lemm – en iedere andere auteur in een vergelijkbare situatie – hoop putten uit het voorbeeld van A.L. Snijders, de uitvinder van ‘het zeer korte verhaal‘).
Ikzelf ben op late leeftijd (ik was bijna eenenveertig) vader geworden. Juist de angst om nooit meer te kunnen schrijven wanneer er een kind in mijn huis zou zijn heeft mij er lang van weerhouden aan het vaderschap te beginnen. Waarom ben je er dan überhaupt aan begonnen? zou vervolgens een logische vraag zijn. Maar toen mijn zoon er eenmaal was, was die angst onmiddellijk geweken (en hij is ook nooit meer teruggekomen). En ik zou het vaderschap nu voor geen goud gemist willen hebben.
Wel heb ik – heel kinderachtig – twee uur na de geboorte van mijn kind enkele dichtregels in een opschrijfboekje neergepend, puur om te bewijzen: zie je, je kunt het nog wel, de komst van je kind verlamt echt niet je schrijvershand.
Ik weet wel, iedereen redeneert en oordeelt vanuit zijn eigen positie, maar ik vind het nu al jaren grote flauwekul (en een romantisch cliché) dat het hebben van een kind het scheppen van literair werk in de weg zou staan. Charles Dickens en Willem Elsschot (om maar twee grote schrijvers te noemen) hadden kinderen en dat heeft hun bepaald niet belemmerd in het produceren van een uitgebreid oeuvre.
Mijn debuutbundel verscheen toen mijn zoon vijf was en toen mijn eersteling op prozagebied het licht zag was hij bijna tien. Ik ben ook daarna driftig doorgegaan met schrijven, dus nee, je zult uit mijn mond nóóit horen dat mijn zoon een belemmering voor mijn literaire carrière zou zijn geweest.
(Nawoord: in het Volkskrant-artikel wordt Doris Lessing, die man en twee kinderen in Afrika (het toenmalige Rhodesië) verliet om naar Londen te gaan, ook nog geciteerd. Zij ventileert een mening die haar postuum uiterst onsympathiek maakt: ‘Er is niets saaiers voor een intellectuele vrouw dan uren achtereen doorbrengen met kleine kinderen.’ Het zal je moeder geweest zijn. Misschien maar beter dat Doris ervandoor is gegaan. De kindertjes Lessing waren hoogstwaarschijnlijk beter af zonder de aanwezigheid van zo’n hautaine, kouwe trut.)