
Gisteren (10 november 2025) stuitte ik op dit schokkende bericht: zeker acht mensen omgekomen en twintig gewonden bij een aanslag bij het Rode Fort in Delhi. En, helaas, still counting waarschijnlijk, want drie van de – niet twintig, maar vierentwintig, aldus The Times of India – gewonden zijn er slecht aan toe (ik kan trouwens in geen enkele bron vinden wie er achter de aanslag zit(ten); premier Modi zegt alleen dat het om ‘een samenzwering‘ gaat).
En eergisteren was Delhi ook al negatief in het nieuws, ditmaal met een, zeg maar, langzaam dodelijke aanslag: de erbarmelijk slechte luchtkwaliteit in India’s hoofdstad. Honderden inwoners hebben daartegen geprotesteerd, (Er is zelfs een protestlied van kinderen waarin ze hun ongenoegen uiten over de slechte staat van de lucht die ze moeten inademen).
Maar in plaats van dat de overheid deze zeer terechte klachten serieus neemt en iets doet aan de verontrustend slechte luchtkwaliteit, doet ze alle moeite om die protesten de kop in te drukken.
Ik was zelf in de zomer van 1998 (ja, opa vertelt) in Delhi. Ook toen al speelde dat smogprobleem (alleen is dat nu erger dan ooit). Een vieze, gelige mist hing in die tijd, net als nu, over Delhi, alsof een draak, zoals die van Smook in Koning van Katoren, de stad in zijn kwalijke, gelige zwaveldampen hulde. Alleen is er nu geen Stach die de stad van zijn probleem gaat verlossen.
In mijn dagboek van die vakantie schreef ik over de luchtvervuiling in Delhi: ‘Een dag in Delhi lopen staat gelijk aan het oproken van twintig sigaretten en in spits zelfs aan veertig.’ Waar ik die wijsheid vandaan haalde, weet ik niet meer, maar laten we er maar van uit gaan dat die informatie klopt, want ook toen al schreef ik niet zomaar wat op, jongens en meisjes!
Hoewel het Rode Fort ‘een van de bekendste bezienswaardigheden in Delhi’ is (aldus Wikipedia), en zelfs staat op de Werelderfgoedlijst van UNESCO, is de beschrijving ervan in mijn vakantiedagboek van 1998 nogal summier. Ik blijk meer oog te hebben voor de dieren die in het complex verzeild zijn geraakt dan voor de architectonische schoonheid van de gebouwen.
Zo schreef ik: ‘In de audiëntiezaal die een fraaie ‘pauwentroon‘ bevatte zat stilletjes weggedoken in een hoekjes bij de nok een vleermuisje.’ En: ‘Groene parkieten vlogen krijsend over. Grappige eekhoorntjes hipten rond op de gazons.’
Dit lijken tamelijk triviale observaties, maar ze maken een bezoek aan een monument dat al door miljoenen mensen bezocht is wel persoonlijker. Bovendien is het typisch voor Indiase tempels en kastelen dat er dieren in en om leven.
Zo zag ik in een tempel (ik ben vergeten waar) aan het plafond eens een enorm wespennest hangen, in het paleis (Suraj Mahl’s Palace) van het plaatsje Deeg (in Rajasthan) vlogen veel parkieten onbekommerd in en uit de zalen en ook daar hipten veel eekhoorns rond. En in het fort was zelfs een kudde geiten – zonder hoeder! – bij de transen aan het grazen – een even bevreemdend als melig gezicht.
India wordt wel gezien als de ultieme bestemming voor backpackers. Dat gaat voor mij zeker niet op. Ik heb er prachtige vogels gezien en mooie monumenten, maar mijn ervaringen met de bevolking – en zeker in Rajasthan – waren over het algemeen verre van prettig. Maar daarover een andere keer.